ECLI:NL:RBDHA:2025:3105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had eerder, op 17 juli 2024, het beroep van eisers gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, op 28 november 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat de minister wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, aangezien de minister nog steeds geen besluit had genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed tot een bedrag van € 453,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 28 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47531

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiser 2], eiser 2,
V-nummer: [V-nummer 2]
[eiseres 1], eiseres 1,
V-nummer: [V-nummer 3]
[eiser 3], eiser 3,
V-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 4], eiser 4,
V-nummer: [V-nummer 5]
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [V-nummer 6]
[eiser 5], eiser 5,
V-nummer: [V-nummer 7]
[eiseres 3], eiseres 3,
V-nummer: [V-nummer 8]
[eiser 6], eiser 6,
V-nummer: [V-nummer 9]
[eiseres 4], eiseres 4,
V-nummer: [V-nummer 10]
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: R. Ishaak)

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [eiser 1], ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor eiser 2 en eiseres 1, en op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van ‘verblijf als familie- of gezinslid’ op grond van artikel 8 van het EVRM voor eiser 3, 4, 5, 6, en eiseres 2, 3 en 4.
Bij uitspraak van 17 juli 2024 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep van 30 januari 2024 gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht (en in het geval dat nader onderzoek nodig is twintig) weken een besluit op de aanvraag te nemen.
Op 28 november 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft op 17 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [2] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
2. In haar uitspraak van 17 juli 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken (en in het geval dat nader onderzoek nodig is twintig weken) na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
3. Eisers hebben het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 28 november 2024. De minister heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag van eisers. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
4. Verweerder hanteert per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’(fifo)-principe om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter, eerlijker en voorspelbaarder te maken. De aanvragen van eisers zouden volgens dit principe naar verwachting in januari 2025 in behandeling worden genomen. Verweerder heeft de rechtbank daarom primair verzocht om het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen pas in behandeling te nemen op het moment dat verweerder de gelegenheid heeft gehad om de aanvragen in behandeling te nemen. Subsidiair heeft verweerder verzocht om een zo ruim mogelijke beslistermijn op te leggen. Verweerder verzoekt om een termijn op te leggen in lijn met de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 16 augustus 2024 [3] , te weten vanaf het moment dat de aanvragen gelet op het fifo-principe in behandeling zal worden genomen. In dit geval is dat vanaf januari 2025. Gelet op het doel van werken volgens het fifo-principe, zonder daarbij de financiële prikkel uit te schakelen, verzoekt verweerder om de rechtelijke dwangsom vast te stellen op € 50 per dag, met een maximum van € 7.500.
5. De rechtbank ziet in wat door verweerder is aangevoerd geen aanleiding om de behandeling van dit beroep aan te houden. Aanhouding van de behandeling van het beroep verhoudt zich niet met de aard van dit rechtsmiddel. Het verzoek om aanhouding is ingegeven door de keuze van de IND voor een andere interne werkwijze. Verweerder heeft hierbij niet onderbouwd dat sprake is van daadwerkelijke overmacht om binnen een redelijke termijn op het beroep te beslissen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvragen heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen te nemen.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvragen is uitgebleven. Uit het verweerschrift volgt dat verweerder om een lagere dwangsom vraagt omdat hij er op voorhand van uitgaat dat hij de uitspraak niet na zal leven. Dit strookt niet met de bedoeling van de dwangsom als middel om het bestuursorgaan tot beslissen te bewegen.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, aan eisers een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.