ECLI:NL:RBDHA:2025:3104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL23.39811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning en arbeid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt-Gecoglu, had een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening, aangezien het beroep tegen het bestreden besluit nog aanhangig was bij de rechtbank.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat er sprake was van onverwijlde spoed. De rechtbank had de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitkomst van het beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving van het bestreden besluit. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en werd bepaald dat verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er op het beroep was beslist.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39811

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [V-nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
verzoeker voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid afgewezen.
Bij verzoekschrift van 20 december 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht
om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL24.10790), zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van
de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige
voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden
geschaad.
3. De behandeling van het beroep is door de rechtbank aangehouden in afwachting van de voor deze zaak van belang zijnde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het hoger beroep tegen de uitspraak van 3 juni 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats 's Hertogenbosch, met zaaknummer NL23.21439. De rechtbank kan hierdoor niet binnen afzienbare tijd uitspraak doen op het beroep. De vereiste spoed is daarmee gegeven.
4. Verzoeker heeft er belang bij om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang van verzoeker zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
5. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2025 door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.