ECLI:NL:RBDHA:2025:3093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6761 NL25.6762 NL25.6764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse eiseres en de rechtmatigheid van de maatregel in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse eiseres. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.A. Palm, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij haar de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister had de maatregel opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van haar vertrek of uitzettingsprocedure zou ontlopen. Op 18 februari 2025 werd de maatregel opgeheven, omdat een voorlopige voorziening in een andere procedure was toegewezen aan de eiseres.

De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 behandeld en beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel, zoals vermeld door de minister, feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om geen lichter middel op te leggen, aangezien de eiseres een niet meewerkende houding had ten aanzien van haar terugkeer. De rechtbank heeft ook de belangenafweging ten aanzien van de minderjarige kinderen van de eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de minister deze voldoende had gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6761, NL25.6762 en NL25.6764
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
Mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,V-nummer: [V-nummer]
en
[minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 18 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat de voorlopige voorziening in een andere procedure, van eiseres is toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van
artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat de zware grond onder 3a en 3c niet door eiseres zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De zware gronden onder 3a en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgronden slagen niet.

Lichter middel / artikel 56 van de Vw

5. Eiseres stelt dat de minister had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel. De minister had de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw kunnen voortzetten, op die manier stond eiseres ook onder het toezicht van de minister.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister, in de maatregel van bewaring, voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt het risico op onttrekking. Aan eiseres is al drie keer een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw opgelegd. Deze maatregel en de gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot een zelfstandig vertrek van eiseres. Het vertrekgesprek van 17 februari 2025 is niet doorgegaan omdat eisers weigerden met DT&V in gesprek te gaan. Eiseres heeft ook geweigerd om zich in te schrijven bij het IOM, omdat deze hulp onvoldoende zou zijn. De minister is er naar het oordeel van de rechtbank terecht van uitgegaan dat eiseres een niet meewerkende houding heeft ten aanzien van haar terugkeer. De minister hoefde in hetgeen wat door eiseres is aangevoerd dan ook geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging kinderen
7. Eiseres stelt dat er geen uitgebreide belangenafweging ten aanzien van haar minderjarige kinderen heeft plaatsgevonden. Er is onvoldoende ingegaan op wat voor consequenties de bewaring op de minderjarige kinderen heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister een verzwaarde belangenafweging ten aanzien van de kinderen heeft gemaakt en deze ook voldoende heeft gemotiveerd. In de maatregelen van de kinderen is ingegaan op hun situatie. Daaruit blijkt dat het van belang is dat de kinderen bij hun moeder blijven. In de maatregel is meegewogen dat de kinderen gezond zijn en zij zullen verblijven op een Gesloten Gezinsvoorziening waarbij de bewaring van zo kort mogelijke duur zou zijn. Er stond een vlucht gepland op 19 februari 2025, waardoor de bewaring van korte duur zou zijn, door het toekennen van de voorlopige voorziening is de bewaring al op 18 februari 2025 opgeheven. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.