ECLI:NL:RBDHA:2025:3092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7669 NL25.7672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Armeense eiseres en haar minderjarige zoon in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan een Armeense eiseres en haar minderjarige zoon de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige zoon in de afweging betrokken en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7669 en NL25.7672
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
Mede namens haar minderjarige zoon
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres en haar minderjarige kind de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan mr. D. van Elp als waarneemster van de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen A. Avakyan Gouloyan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden onder 3b en 3c niet zijn betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De zware gronden onder 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgronden slagen niet.

Lichter middel / verzwaarde belangenafweging zoon

4. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiseres aan dat zij bij haar herhaalde asielaanvraag documenten heeft aangeleverd. Eiseres heeft bij haar advocaat aangegeven dat dat als haar asielaanvraag wordt afgewezen zij zal meewerken aan haar terugkeer. De minister heeft na het indienen van de herhaalde asielaanvraag geen vertrekgesprek met eiseres gevoerd en was hierdoor niet op de hoogte dat eiseres bij een afwijzing aan haar vertrek zal meewerken. Daarnaast heeft de minister, volgens eiseres, de belangen van haar minderjarige zoon onvoldoende meegewogen in het kader van het lichter middel.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is.. Eiseres is al eerder met onbekende bestemming vertrokken. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiseres verklaard niet te willen meewerken aan een terugkeer naar Armenië. De minister is dan ook terecht van de niet meewerkende houding van eiseres, uitgegaan. De minister heeft de belangen van de minderjarige zoon voldoende betrokken bij de afweging van het lichter middel. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zijn ontwikkeling schade zal oplopen bij deze zeer korte bewaring. Er is een geplande vlucht op 25 februari 2025, waardoor de bewaring van korte duur is. De minister hoefde in hetgeen wat door eiseres is aangevoerd geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.