ECLI:NL:RBDHA:2025:3090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/09/667248 / HA ZA 24-476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot verzwegen appartement en kapitaalpolissen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De vrouw vorderde dat de man zijn aandeel in een appartement en kapitaalpolissen zou verbeuren, omdat hij deze opzettelijk had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd dat de man opzettelijk het appartement had verzwegen. De rechtbank stelde vast dat de vrouw tijdens het huwelijk op de hoogte was van het appartement en dat de man haar hierover had geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat de man zijn aandeel in het appartement niet had verbeurd en dat de verkoopprijs van het appartement niet te laag was. Wat betreft de kapitaalpolissen oordeelde de rechtbank dat de man deze niet opzettelijk had verzwegen, omdat de vrouw op de hoogte was van hun bestaan en de man niet opzettelijk had gehandeld. De rechtbank bepaalde dat de man de helft van de opbrengst van het appartement en de waarde van de kapitaalpolissen aan de vrouw moest betalen, in totaal € 37.643,27. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/667248 / HA ZA 24-476
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eiseres, hierna: de vrouw,
advocaat mr. J.A. Wesdorp te Almere,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde, hierna: de man,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 mei 2024 met producties 1 tot en met 7,
  • de brieven van 11 en van 18 juni 2024 van de vrouw met beslagstukken,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
  • het tussenvonnis van 18 september 2024
  • het B-formulier van de man van 6 december 2024 met producties 5 en 6,
  • het B-formulier van de vrouw met bijlagen 1, 2 en 3,
  • het B-formulier van de man met producties 8 en 9
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 10 december 2024 met een agenda voor de mondelinge behandeling van 17 december 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 17 december 2024 zijn verschenen:
  • de vrouw in persoon, vergezeld door de advocaat voornoemd;
  • de man in persoon, vergezeld door de advocaat voornoemd.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting besproken is.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 1999 in [plaats], Egypte.
Op 3 augustus 2021 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Bij beschikking van 16 december 2022 is de echtscheiding uitgesproken. Op 26 april 2023 is de echtscheiding ingeschreven in de burgerlijke stand.
2.2.
In de beschikking van 16 december 2022 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de huwelijkssluiting tot 14 maart 2000 Egyptisch recht van toepassing was en dat vanaf 14 maart 2000 Nederlands recht van toepassing is. Dat brengt mee dat tussen partijen vanaf 14 maart 2000 een gemeenschap van goederen geldt volgens Nederlands recht.
2.3.
In de beschikking van 16 december 2022 is de peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap bepaald op 3 augustus 2021. Verder is in deze beschikking de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast. Daarbij zijn de echtelijke woning met hypotheek, de bankrekeningen van partijen en de inboedel verdeeld. Aan de man is de echtelijke woning toebedeeld onder de voorwaarde de vrouw uit te kopen en voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld te zorgen.
Onder randnummer 3.23 van de beschikking staat:

Tijdens de zitting[van 18 november 2022, rb]
is besproken dat, in het geval er een aan de hypothecaire leenschuld gekoppelde kapitaalverzekering is, partijen dit binnen drie weken na de zitting aan de rechtbank zullen berichten. Nu de rechtbank geen bericht van partijen heeft ontvangen gaat de rechtbank ervanuit dat er geen sprake is van een kapitaalverzekering, zodat hierover geen beslissing hoeft te worden genomen.
2.4.
De man heeft vanaf mei 2006 een appartement in Cairo (gehad) (hierna: het appartement). Daarnaast heeft hij twee of meer kapitaalpolissen. Deze goederen zijn niet in de echtscheidingsprocedure betrokken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat -
Primair:
I. te bepalen dat de man ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in het appartement verbeurt aan de vrouw c.q. te bepalen dat de man de huidige waarde van het te verrekenen vermogen ad USD 128.500 (€ 118.313) dan wel een in goede justitie te bepalen waarde, geheel aan de vrouw dient te vergoeden.
II. Te bepalen dat de man ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in de in de dagvaarding omschreven kapitaalverzekeringen afgesloten bij Reaal, ASR en De Waard verbeurt aan de vrouw c.q. te bepalen dat de man de huidige waarde van deze polissen geheel aan de vrouw dient te vergoeden.
III. De man te veroordelen in de kosten van de procedure.
Subsidiair:
I. Een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitite passend acht.
II. De man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de man het appartement en diverse kapitaalpolissen bij Reaal, ASR en De Waard bezat die hij opzettelijk voor de vrouw heeft verzwegen, terwijl dit bestanddelen waren van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in het appartement en de kapitaalpolissen verbeurd.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Appartement en kapitaalpolissen: onderdeel van de gemeenschap

4.1.
Niet in geschil, althans niet weersproken is dat het appartement in 2006 is aangekocht en onderdeel uitmaakte van de gemeenschap van goederen. De rechtbank stelt vast dat het appartement daar op de peildatum van 3 augustus 2021 nog steeds onderdeel van uitmaakte. De andersluidende stelling van de man, dat hij het appartement vóór 3 augustus 2021 mondeling heeft verkocht, heeft hij niet met voldoende concrete feiten onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank stelt voorts vast dat ook twee (hierna nader te duiden) kapitaalpolissen tot de gemeenschap van goederen behoorde als gevolg van boedelmenging. Uit de eigen stellingen van de man volgt dat de premies van deze polissen tijdens het huwelijk werden betaald vanuit de gemeenschappelijke bankrekening van partijen. De man heeft verder niet gesteld noch is gebleken dat het appartement en/of de polissen verknocht zijn of verkregen onder uitsluitingsclausule.
Vast staat dat deze bestanddelen niet in de echtscheidingsprocedure zijn betrokken. Dit betekent dat de vrouw verdeling kan vorderen van het appartement en de twee kapitaalpolissen.
Opzettelijke verzwijging; maatstaf
4.2.
De vrouw doet een beroep op artikel 3:194 BW lid 2. Dat artikel luidt:
Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over de uitleg van het artikel volgt dat het artikel ertoe strekt oneerlijk gedrag van onder meer echtgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen. Zij zijn immers van elkaar afhankelijk voor de juistheid en volledigheid van de informatie die ze elkaar verschaffen over het bestaan van goederen die tot de gemeenschap behoren. De zware sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW (verbeurdverklaring) acht de wetgever op zijn plaats, omdat verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een gemeenschappelijk goed een ernstige vorm van bedrog is, die in een situatie van een gemeenschap gemakkelijk is te plegen. Het woord ‘opzettelijk’ in artikel 3:194 lid 2 BW drukt uit dat de sanctie van verbeurdverklaring alleen geldt indien de deelgenoot wist dat de goederen tot de gemeenschap behoorden. Opzet kan dus niet al worden aangenomen als de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. Aan het bewijs van het opzet, dat de andere deelgenoot moet leveren, moeten hoge eisen worden gesteld.
Opzettelijke verzwijging ten aanzien van het appartement?
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw niet met voldoende concrete feiten onderbouwd dat de man het bestaan van het appartement opzettelijk jegens haar heeft verzwegen. De rechtbank licht dit toe.
4.5.
Niet in geschil is dat de vrouw tijdens haar huwelijk bekend was met het appartement. Dit volgt ook uit de eigen stellingen van de vrouw dat zij wist van de aankoop daarvan in 2006, dat partijen het appartement gebruikten voor vakanties en dat het tussentijds werd verhuurd.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stellingen dat de man het appartement opzettelijk heeft verzwegen voert de vrouw aan dat zij niet wist wat er met het appartement is gebeurd na het verzoek tot echtscheiding in augustus 2021. Uit onderzoek zou de vrouw zijn gebleken dat de man het appartement na de ontbinding van de gemeenschap van goederen ‘mogelijk alleen op papier en voor een vermoedelijk veel te laag bedrag’ zou hebben verkocht aan een kleinzoon van zijn zus tegen ‘vermoedelijk een veel te laag bedrag’. Dit bedrag, voor zover überhaupt betaald, staat ‘vermoedelijk niet op een Nederlandse bankrekening’, aldus steeds de vrouw.
4.7.
De man heeft een in het Arabisch opgestelde verkoopovereenkomst overgelegd. Uit de Nederlandse vertaling daarvan volgt dat het appartement op 3 oktober 2021 door de man is verkocht aan een derde voor de prijs van 750.000 Egyptische ponden (hierna: de koopovereenkomst). Naast de koopovereenkomst heeft de man Egyptische rechtbankpapieren met een Nederlandse vertaling overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de legalisatie van de verkoop heeft plaatsgevonden. Aanvullend daarop heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij het appartement heeft moeten verkopen vanwege schulden aan zijn Egyptische familie, althans heeft hij een bijdrage moeten betalen voor de het onderhoud van de kinderen van zijn in 2013 overleden broer. Volgens de man was de vrouw met deze schulden en met de verkoop van het appartement bekend. Daarom zijn partijen ook overeengekomen het appartement niet in de lopende echtscheidingsprocedure te betrekken, althans hij veronderstelde dat het appartement na de verkoop niet tot de gemeenschap behoorde. In dat verband wijst de man er op, dat de vrouw, hoewel zij weet had van (de verkoop van) het appartement, dit zelf ook niet als bestanddeel in de echtscheidingsprocedure heeft genoemd.
4.8.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de man haar in september 2021, een maand na aanvang van de echtscheidingsprocedure, heeft verteld dat het appartement zou worden verkocht. De vrouw heeft verklaard dat zij niet wist wat de verkoopprijs was van het appartement en geen bewijsstukken had van de waarde van het appartement, althans de opbrengst daarvan. Daarom heeft zij het zelf niet als bestanddeel ingebracht in de echtscheidingsprocedure. De man heeft over de opbrengst van het appartement gezwegen, aldus de vrouw.
4.9.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de vrouw over de opzettelijke verzwijging door de man nu zo dat de vrouw in de eerste plaats betwijfelt of het appartement daadwerkelijk is verkocht; in de tweede plaats, voor zover het appartement is verkocht, dat de koopprijs voor het appartement (750.000 Egyptische ponden) niet juist, want te laag is, en in de derde plaats dat de man haar niet heeft geïnformeerd over de daadwerkelijke opbrengst.
4.10.
Het is de vraag of elk van deze stellingen, indien waar, de conclusie kunnen dragen dat de man een gemeenschappelijk goed opzettelijk heeft verzwegen, zoek gemaakt of verborgen heeft gehouden. Wat daarvan ook zij; de vrouw heeft elk van haar stellingen niet met voldoende concrete feiten onderbouwd.
4.11.
Dit geldt in de eerste plaats voor het standpunt van de vrouw dat de man het appartement ‘mogelijk’ alleen op papier heeft verkocht althans tegen een te lage prijs. In het licht van het gemotiveerde verweer van de man en de door hem overgelegde bewijsstukken van de verkoop kan de vrouw niet volstaan met deze stelling. Kennelijk twijfelt de vrouw aan de verkoop, maar concrete feiten voert ze niet aan. Dat, zoals de vrouw stelt, nog steeds dezelfde huurder in het appartement zit, acht de rechtbank, zonder toelichting die ontbreekt, niet voldoende. Aan een bewijsopdracht komt de rechtbank niet toe. De rechtbank houdt het er voor dat het appartement op 3 oktober 2021 is verkocht.
4.12.
In de tweede plaats heeft de vrouw niet voldoende concreet gemaakt dat een koopprijs van 750.000 Egyptische ponden op de verkoopdatum 3 oktober 2021 te laag of niet realistisch is. Ter zitting heeft de man betoogd dat de koopprijs naar de wisselkoers van 3 oktober 2021 overeenkwam met een waarde van € 41.000, hetgeen de vrouw heeft bevestigd. De vrouw heeft een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde van het appartement per 21 januari 2024 op USD 128.500 is bepaald (circa € 118.313). De rechtbank ziet in dit taxatierapport onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de verkoopprijs van het appartement per 3 oktober 2021 (ruim twee jaar eerder) te laag was. De man heeft bovendien de betrouwbaarheid van de taxatie gemotiveerd weersproken, en gewezen op de fluctuerende koers van de Egyptische pond en de stijgende vastgoedprijzen. Gelet hierop komt de rechtbank niet aan een bewijsopdracht toe. De rechtbank houdt het er voor dat de koopprijs voor het appartement op 3 oktober 2021 750.000 Egyptische ponden bedroeg en dat dit gelijk staat aan een waarde van € 41.500. Niet is komen vast te staan dat dit een te lage verkoopprijs was. Daarom passeert de rechtbank ook de (nadere) stelling van de vrouw dat de man de gemeenschap heeft benadeeld door het appartement voor 750.000 Egyptische ponden te verkopen.
4.13.
Ook de derde stelling van de vrouw dat de man de opbrengst van het appartement opzettelijk heeft verzwegen slaagt niet. De man heeft de vrouw in september 2021 geïnformeerd over de verkoop. Dat de man daarbij of daarna de opbrengst van het appartement (750.000 Egyptische pond) opzettelijk voor haar zou hebben verzwegen heeft de vrouw niet voldoende onderbouwd. In de dagvaarding staat dat het appartement voor een te laag bedrag is verkocht aan de kleinzoon van een zus. Dit veronderstelt dat de vrouw wetenschap heeft (gekregen) van de koopovereenkomst en de koopprijs. Het had op haar weg gelegen toe te lichten hoe zij die wetenschap heeft verkregen. Nu valt niet uit te sluiten dat de man haar over de koopprijs en opbrengst heeft geïnformeerd, zoals hij ook betoogt.
4.14.
Uit al het voorgaande volgt niet dat de man (de verkoop en opbrengst van) het appartement opzettelijk heeft verzwegen voor de vrouw. Aan de hoge eisen voor het bewijs van opzet is niet voldaan. De man heeft zijn aandeel in (de opbrengst van) het appartement dus niet verbeurd.
Verdeling van (de opbrengst van) het appartement
4.15. (
De opbrengst van) het appartement zal tussen partijen moeten worden verdeeld.
4.16.
Volgens de vrouw dient uitgegaan te worden van de waarde van het appartement per 21 januari 2024, zoals blijkt uit het taxatierapport, want zo wordt aangesloten bij de ‘waarde per datum verdeling’. De rechtbank volgt de vrouw hier niet in. Uitgangspunt is dat het appartement op 3 oktober 2021 is verkocht voor 750.000 Egyptische ponden. Er is dan onvoldoende reden om aan te sluiten bij een (betwiste) waardering van het appartement per peildatum 21 januari 2024. Een waardebepaling van het appartement op 3 augustus 2021 (peildatum omvang huwelijksgoederengemeenschap) ontbreekt echter.
4.17.
Als gezegd is niet in geschil dat de verkoopprijs van 750.000 Egyptische ponden - omgerekend naar de koers van 3 oktober 2021 - een waarde vertegenwoordigde van
€ 41.000. Bij gebreke aan andere reële aanknopingspunten en uit hoofde van proceseconomie zal de rechtbank voor de verdeling van de opbrengst van het appartement uitgaan van het bedrag van € 41.000.
4.18.
Het standpunt van de man, dat tussen partijen zou moeten worden afgerekend in Egyptische ponden (waarbij 750.000 Egyptische ponden tegen de huidige koers een waarde vertegenwoordigen van € 14.000) acht de rechtbank niet billijk. De grote fluctuaties in de waarde van de Egyptische pond dienen voor risico van de man te blijven, nu alleen hij over de opbrengst van het appartement heeft kunnen beschikken. De rechtbank passeert ook de stelling van de man dat de koopprijs niet (volledig) aan hem is uitbetaald, maar verrekend is met zijn schulden, omdat de man dit op geen enkele manier heeft onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bovendien wisselende standpunten ingenomen over (de hoogte van) de schulden.
4.19.
Dit alles brengt mee dat de man de helft van de opbrengst van het appartement aan de vrouw verschuldigd is. De man zal worden veroordeeld een bedrag van € 20.500 aan de vrouw te betalen.
Zijn de kapitaalpolissen opzettelijk verzwegen?
4.20.
Ter zitting zijn de overgelegde stukken over de twee kapitaalpolissen door partijen toegelicht en besproken. Gelet op die stukken en de bespreking daarvan ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast over deze twee kapitaalpolissen:
  • een polis beleggingsverzekering bij ASR, waarvan het polisnummer eindigt op 588. Per 2 augustus 2021 had deze polis een waarde van € 28.514,46 (productie 5 man, pg. 1);
  • een polis bij Reaal waarvan het polisnummer eindigt op 821. Per 2 augustus 2021 vertegenwoordigde deze polis een waarde van € 5.772,08 (productie 5 man, pg. 2).
4.21.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de man deze kapitaalpolissen niet jegens de vrouw heeft verzwegen en licht dit als volgt toe.
4.22.
De vrouw stelt het volgende: zij heeft in de echtscheidingsprocedure verzocht om verduidelijking over aanwezigheid en waarde van kapitaalpolissen, die zouden moeten worden gedeeld. Omdat de vrouw de echtelijke woning had verlaten had zij geen toegang tot de administratie en kon zij dat niet zelf aantonen. De man heeft toen het bestaan van kapitaalpolissen ontkend. Uit de beschikking van 16 december 2022 volgt dat de rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld om kapitaalpolissen/ levensverzekeringen gekoppeld aan hypothecaire leenschuld (en daarmee aan de huwelijksgoederengemeenschap) in het geding te brengen. De man beschikte over stukken van de kapitaalpolissen maar heeft ze niet in het geding gebracht. Pas bij de levering van de echtelijke woning in 2024 heeft de vrouw wetenschap gekregen van de kapitaalpolissen. Hieruit volgt dat de man de kapitaalpolissen opzettelijk heeft verzwegen, aldus steeds de vrouw.
4.23.
De man heeft weersproken dat hij de kapitaalpolissen opzettelijk heeft verzwegen. De vrouw wist van het bestaan van de kapitaalpolissen. De meeste afschrijvingen voor de twee kapitaalpolissen werden tijdens het huwelijk vanuit een gezamenlijke bankrekening verricht en de administratie van de verzekeringsmaatschappijen was gericht aan beider partijen. De vrouw heeft deze administratie gezien. Ook door de belastingaangifte is de vrouw bekend met de kapitaalpolissen. De vrouw had dus zelf de kapitaalpolissen in de echtscheidingsprocedure kunnen inbrengen, maar heeft dat niet gedaan. De man was in de veronderstelling dat de polissen van hem waren, omdat ze op zijn naam zijn gesteld. De man heeft dus niets opzettelijks verzwegen jegens de vrouw.
4.24.
Op de vraag ter mondelinge behandeling waarom de man geen opvolging heeft gegeven aan de uitnodiging van de rechtbank om stukken over te leggen over een ‘
aan de hypothecaire leenschuld gekoppelde kapitaalverzekering’ (zie randnummer 2.3.) heeft de man herhaald dat hij in de veronderstelling was dat de polissen van hem waren, omdat ze op zijn naam zijn gesteld. Van zijn (voormalig) advocaat heeft hij niet begrepen dat hij de polissen moest overleggen. De man was de Nederlandse taal onvoldoende machtig om te begrijpen wat hierover ter zitting is gezegd. De man heeft verder gewezen op zijn whatsapp bericht van 3 oktober 2023 aan zijn (voormalig) advocaat, waaruit volgt dat hij de polissen met relevante dagwaarde heeft willen betrekken in een regeling tussen partijen; dat was na de echtscheidingsbeschikking. Hij weet niet wat die advocaat met deze informatie heeft gedaan. De man heeft niets opzettelijks verzwegen jegens de vrouw.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Nadat ze de echtelijke woning heeft verlaten, was de vrouw verstoken van informatie over de kapitaalpolissen; voor de juiste informatie daarover was zij van de man afhankelijk. Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of de man opzettelijk over de kapitaalpolissen heeft gezwegen. Het is aan de vrouw om dat opzet te onderbouwen. Opzet kan niet al worden aangenomen als de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. Er moet een element van bedrog in het verzwijgen schuilen. Dat laatste heeft de vrouw, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de man, niet (voldoende) concreet gemaakt. Niet is komen vast te staan dat de man de kapitaalpolissen opzettelijk heeft verzwegen.
4.26.
De kapitaalpolissen zijn dus niet verbeurd. De waarde daarvan zal tussen partijen moeten worden gedeeld. Verdeling naar de huidige waarde acht de rechtbank niet billijk, omdat de man na 3 augustus 2021 alle premies voor de kapitaalpolissen heeft voldaan. Daarom sluit de rechtbank voor het bepalen van de waarde aan bij de peildatum omvang huwelijksgoederengemeenschap, 3 augustus 2021. De waarde van beide kapitaalpolissen bedroeg per 3 augustus 2021 (€ 28.514,46 en € 5.772,08=) € 34.286,54, waarvan de man de helft, een bedrag van € 17.143,27 aan de vrouw dient te voldoen.
4.27.
De advocaten hebben ter mondelinge behandeling te kennen gegeven dat de overige polissen niet beoordeeld hoeven te worden.
Conclusie
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat de man zal worden veroordeeld om uit hoofde van verdeling van de gemeenschap aan de vrouw te betalen een bedrag van
(€ 20.500 en € 17.143,27 =) € 37.643,27.
Proceskosten
4.29.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 37.643,27 binnen twee weken na dit vonnis;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.