ECLI:NL:RBDHA:2025:3080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6854 en NL25.6856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregelen van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met minderjarige kinderen

Op 10 februari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eisers maatregelen van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers, van Russische nationaliteit, hebben beroep ingesteld tegen deze maatregelen, die ook als verzoeken om schadevergoeding moeten worden beschouwd. De minister heeft de maatregelen op 13 februari 2025 opgeheven omdat eisers zijn overgedragen. De rechtbank heeft op 21 februari 2025 de zaak behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft zich beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had voor de maatregelen van bewaring, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers besproken en geconcludeerd dat de maatregelen rechtmatig waren. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen in de afweging meegenomen, maar oordeelde dat de minister terecht had besloten tot bewaring.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht van eisers naar Frankrijk, en dat er zicht op overdracht was. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6854 en NL25.6856

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiseres

geboren op [geboortedatum 1],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiser,

geboren op [geboortedatum 2],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2],
mede namens hun minderjarige kinderen:

[minderjarige 1],

geboren op [geboortedatum 3],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3],

[minderjarige 2],

geboren op [geboortedatum 4],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4],

[minderjarige 3],

geboren op [geboortedatum 5],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 5],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 februari 2025 aan eisers de maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eisers hebben tegen de maatregelen van bewaring beroep ingesteld. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 13 februari 2025 de maatregelen van bewaring opgeheven, omdat eisers zijn overgedragen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregelen van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregelen nodig zijn omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, hen op hun initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn zijn vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren, zoals de minister heeft gesteld. De maatregel van eiseres bevat een belangenafweging over de kinderen, in de maatregel staat uitdrukkelijk dat de kinderen eiseres volgen in de procedure en dat de kinderen gekoppeld zijn aan de procedure van eiseres. De rechtbank beoordeelt derhalve de beroepen als ware deze ook zijn ingediend namens de kinderen over de band van de moeder.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eisers de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet hebben bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eisers in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Frankrijk heeft de claim op 16 augustus 2024 geaccepteerd.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 3l, 3m, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Eisers hebben namelijk verklaard illegaal te hebben gereisd nadat ze hun documenten zijn verloren in Polen en Duitsland (3a), eisers hebben aangegeven niet terug te willen naar Frankrijk (3k), eisers hebben geen gebruik gemaakt van de termijn voor vrijwillig vertrek (3l), de uiterlijke overdrachtsdatum verliep zes dagen na de inbewaringstelling (3m), eisers hebben zich niet gehouden aan artikel 4.21 van het Vb (4a), eisers hebben geen vaste woon- of verblijfplaats (4c) en ze hebben onvoldoende middelen van bestaan (4d).
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eisers is de minister er terecht vanuit gegaan dat eisers niet uit eigen beweging gevolg zullen geven aan de op hen rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eisers te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eisers hebben aangegeven dat zij verscheidene medische klachten hebben. Zo heeft eiseres last van haar oog, is ze geopereerd aan haar pols, heeft ze angsten om terug te keren naar Frankrijk en Tsjetsjenië, heeft ze rugklachten, last van een liesbreuk en gebruikt ze medicatie. Eiser geeft aan dat hij psoriasis heeft, geopereerd is aan maagkanker, last heeft van maagzuur en medicatie gebruikt. De kinderen van eisers hebben geen medische bijzonderheden en gebruiken geen medicatie.
6.2.
Artikel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) vereist een versterkte mate van terughoudendheid bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en extra aandacht voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregel dan vrijheidsontneming. Rekenschap moet worden gegeven van de individuele omstandigheden van het geval waarbij in ieder geval de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling van het gezin worden meegewogen. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden.
6.3.
Bij de beoordeling van het lichtere middel is meegewogen dat de meldplicht, vertrekgesprekken en het aanbieden van een door de DT&V gefaciliteerde overdracht niet hebben geleid tot het daadwerkelijke vertrek van eisers. Nu genoegzaam is gebleken dat eisers niet naar Frankrijk willen terugkeren en niet zullen meewerken aan de overdracht, is het risico te groot dat zij zich niet meer zullen melden en daarmee de uitzetting zullen frustreren, als de overdracht daadwerkelijk in zicht komt. De geplande overdracht op 13 februari 2025 is gezien de uiterste overdrachtsdatum de laatste mogelijkheid om eisers over te dragen. Het continueren van een lichter middel dan bewaring zal dan ook niet volstaan.
6.4.
Ten aanzien van de minderjarige kinderen is een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Hierbij is meegewogen dat het gezin steeds als één geheel is beschouwd en de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met de situatie van hun moeder. De kinderen kunnen nog niet voor zichzelf zorgen en zijn daarin afhankelijk van hun moeder, het is dan ook in het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven. Redelijkerwijs mag verwacht worden dat de kinderen met behulp van hun ouders in staat zijn zich in Frankrijk beschikbaar te houden voor de lopende asielprocedure. In het belang van de minderjarige kinderen zal het verblijf in Zeist van een zo kort mogelijke duur zijn. De rechtbank acht daarbij eveneens van belang dat de datum van de overdracht al bekend was. De rechtbank is niet gebleken dat de kinderen op het moment van de inbewaringstelling een tegengesteld belang hadden ten opzichte van dat van hun moeder. Verder is overwogen dat de kinderen gezond zijn en geen medische problemen hebben. Ten aanzien van de ouders zijn alle hiervoor genoemde medische omstandigheden meegewogen. Onder deze omstandigheden heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met de verwijzing naar de medische dienst in de gesloten gezinsvoorziening in Zeist, waar de medische zorg gelijk is aan die in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eisers en dat zicht op overdracht niet ontbrak. De datum voor overdracht was al bekend voordat eisers in bewaring zijn gesteld. Eisers zijn vervolgens op 13 februari 2025 aan Frankrijk overgedragen. Dit is de derde dag van de inbewaringstelling. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.