In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, waarop partijen hebben ingestemd. Het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in de Awb. De minister moet binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Het beroep is gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het fifo-principe. De minister heeft aangegeven de aanvraag in januari 2026 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 1 april 2026 een beslissing moet zijn. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 en moet het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.