ECLI:NL:RBDHA:2025:3063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/09/679256 / JE RK 25-163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 een beschikking gegeven in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] door middelengebruik en psychoses niet in staat is om voor haar kind te zorgen. De moeder heeft erkend dat haar problematiek een negatieve invloed heeft op [minderjarige] en is bereid om hulp te zoeken. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en om de relatie tussen moeder en kind te bevorderen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De beslissing is op schrift gesteld op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679256 / JE RK 25-163
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
I. Ondertoezichtstelling
II. Machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.B. Brouwer te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] is opgegroeid in een instabiele thuissituatie. Door middelengebruik en - als gevolg daarvan - psychoses is de moeder niet in staat om op emotioneel en praktisch gebied voor [minderjarige] te zorgen. In het verleden is wel gezien dat de moeder binnen een opname setting, toen zij geen middelen gebruikte en regelmaat ervaarde, goed voor [minderjarige] kon zorgen. Ook wordt gezien dat de moeder en [minderjarige] veel van elkaar houden en genegenheid naar elkaar tonen. Sinds augustus 2024 heeft [minderjarige] een periode bij opa moederszijde gewoond, waarna zij in het vrijwillige kader naar een pleeggezin is gegaan. In de periode daarvoor was bij de moeder sprake van een vervuilde woning en de basale verzorging was niet op orde. Daarnaast heeft de moeder moeite met het omgaan van haar emoties richting [minderjarige] . Dit kan leiden tot depressief, angstig en teruggetrokken gedrag bij [minderjarige] . Op het kinderdagverblijf worden naast positieve dingen, ook kindsignalen bij [minderjarige] waargenomen. De Raad maakt zich zorgen over het ontstaan van hechtingsproblematiek bij [minderjarige] . Omdat de relatie tussen de moeder en opa moederszijde wisselend is, is het van belang dat hieraan wordt gewerkt met hulpverlening. Opa is belangrijk voor [minderjarige] en voorkomen moet worden dat zij in een loyaliteitsconflict geraakt. Een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing zijn noodzakelijk, omdat de moeder ambivalent is in het geven van toestemming richting de hulpverlening. Hierbij is een correlatie te zien tussen de houding van de moeder en of zij zich goed voelt en middelen gebruikt. Het moet voor [minderjarige] duidelijk zijn hoelang zij in het pleeggezin kan blijven. Positief is dat de moeder het goede pleegouders vindt en dat zij veel waarde hechtten aan het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Tijdens de ondertoezichtstelling moet er worden gekeken naar wat er nodig is zodat [minderjarige] weer bij haar moeder kan gaan wonen. Het is dan ook belangrijk dat er zicht blijft op de relatie tussen [minderjarige] en de moeder en dat de moeder een grote rol speelt in [minderjarige] ’s leven tijdens een uithuisplaatsing. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is passend, omdat de opvoedsituatie voor [minderjarige] op verschillende gebieden moet veranderen en tijd nodig is om te kunnen spreken van een duurzame verandering. Na een half jaar moet er worden gekeken of een uithuisplaatsing voor een langere duur noodzakelijk is. Ter zitting heeft de Raad aangevuld dat het goed is dat de moeder nu belangrijke stappen zet in haar behandeling en haar eigen problematiek. Het is belangrijk dat de moeder hierbij wordt geholpen en ondersteund door een jeugdbeschermer. Daarnaast heeft de Raad benadrukt dat het van groot belang is dat, mede gelet op [minderjarige] ’s leeftijd, zij haar moeder wekelijks blijft zien als de moeder hier geestelijk toe in staat is. Er is bewust gekozen voor een pleeggezin in de buurt van de moeder en er zijn geen zorgen over de moeder als moeder. Het is aan de jeugdbeschermer om naar de mogelijkheden te kijken.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met de verzoeken. Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij niet wil dat haar persoonlijke problematiek een negatieve invloed heeft op [minderjarige] . De moeder heeft haar trauma’s van jongs af aan gedempt door middel van blowen. Zij hoopt met nieuwe medicatie stabiel te raken zodat zij kan gaan beginnen aan therapie om haar trauma’s te verwerken. De moeder ziet in dat zij een periode nodig heeft om aan zichzelf te werken met behulp van de GGZ voordat zij stabiel genoeg kan blijven voor [minderjarige] , haarzelf en haar omgeving. Dit doet de moeder veel pijn, maar is het beste voor [minderjarige] . Ze vindt het fijn dat het pleeggezin [minderjarige] nu iets kan bieden, wat de moeder momenteel niet kan. Wel geeft de moeder aan dat zij slecht in contact kan komen met de pleegzorgbegeleider [instelling] . Zij niet snapt waarom de omgang nog niet is opgestart en een omgangsafspraak is afgezegd. Het is fijn dat de Raad het bevorderen van de omgang als een extra doel ziet. Het contact moet vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige] minimaal wekelijks plaatsvinden.
4.2.
Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling aangegeven achter de verzoeken van de Raad te staan. De gecertificeerde instelling wil gaan kijken hoe ervoor gezorgd wordt dat er wel omgang kan plaatsvinden met afspraken die voor iedereen duidelijk zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De moeder erkent dat zij haar eigen trauma’s heeft gedempt met middelengebruik en dat zij hierdoor in psychose raakte. Zij ziet ook dat [minderjarige] , mede hierdoor, in haar jonge leven al veel instabiliteit heeft gekend in haar opvoedsituatie. Het is positief dat de moeder inziet dat haar persoonlijke problematiek een negatieve invloed heeft op [minderjarige] . Ook is het positief dat moeder aan de slag wil met de hulpverlening om haar trauma’s te verwerken. De moeder is wel bereid, maar onvoldoende in staat om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Op het moment dat het minder goed gaat met de moeder en zij in middelengebruik vervalt, is zij namelijk niet altijd in staat om hulpverlening te accepteren en zelfinzicht te tonen. Dit maakt een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De jeugdbeschermer zal de moeder helpen bij de inzet van de hulpverlening en het verbeteren van de relatie met opa moederszijde om het ontstaan van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige] te voorkomen. De kinderrechter voegt een extra doel toe aan de ondertoezichtstelling, te weten het bevorderen van de (goede) band tussen [minderjarige] en de moeder. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] moet de gecertificeerde instelling zich ervoor inspannen dat er minimaal wekelijks een contactmoment tussen de moeder en [minderjarige] gerealiseerd wordt, mits de mentale gezondheid van de moeder dit toelaat. Daarbij moet een samenwerking tussen de behandelaren van de moeder en de omgangsbegeleiders tot stand worden gebracht om zo goed mogelijk omgangsafspraken te kunnen maken. Gelet op de problematiek van de moeder en het belang van het creëren van (duurzame) stabiliteit voor [minderjarige] , is een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden passend.
5.3.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] de komende periode op een stabiele plek op kan groeien, ook op de momenten dat de moeder haar toestemming intrekt. Daarom is het van belang om haar plaatsing in het pleeggezin te bestendigen. Een uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden is passend. In deze periode moet er worden gekeken wat ervoor nodig is om [minderjarige] weer terug te kunnen laten keren naar haar moeder. Verwacht wordt dat de moeder deze periode nodig heeft om met behulp van de GGZ te werken aan het verwerken van haar trauma’s en aan haar verslavingsproblematiek.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 13 februari 2025 tot 13 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 februari 2025 tot 13 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.