ECLI:NL:RBDHA:2025:3060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL24.22054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele gerichtheid en nieuw medisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 14 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 29 april 2024 door de minister als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en problemen heeft ondervonden in Nigeria vanwege zijn geaardheid. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele geaardheid betwist, en de rechtbank steunt deze conclusie. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser onsamenhangend en oppervlakkig zijn, en dat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn homoseksualiteit.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw Medifirst-onderzoek nodig was voordat eiser werd gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen medische problemen waren die een zorgvuldig gehoor in de weg stonden. Eiser heeft zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij in Nigeria heeft ondervonden niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22054

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 14 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is en als gevolg daarvan in Nigeria problemen heeft ondervonden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. homoseksuele gerichtheid;
3. problemen vanwege homoseksuele gerichtheid.
De minister heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde seksuele geaardheid en daaruit voortvloeiende problemen acht de minister niet geloofwaardig. De minister heeft geconcludeerd dat over het algemeen de verklaringen van eiser onsamenhangend en oppervlakkig zijn en dat het persoonlijke en authentieke verhaal ontbreekt. De verklaringen over hoe hij en [naam 2] verhalen hadden gehoord over homoseksuele priesters en hoe zij hier vervolgens over hebben gesproken en naar hebben gehandeld wordt onaannemelijk geacht. Bovendien heeft eiser met zijn verklaringen over het ontdekken van zijn gevoelens voor andere jongens onvoldoende inzicht gegeven hoe dit voor hem is geweest. Ook eisers verklaringen over hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft beleefd tot op heden overtuigen niet. De verklaringen over zijn familie en zijn vrouwelijke verloofde wegen ook mee in zijn nadeel. Dat hij een relatie met [naam 3] zou hebben gehad wordt eveneens niet gevolgd, noch zijn korte relatie met [naam 4] in Nederland. Zij kennis van de situatie in Nederland, de lhbti-organisaties en zijn belevingen zijn basaal, summier en oppervlakkig en zijn gelet op zijn referentiekader, onvoldoende. Dat hij heeft deelgenomen aan bijeenkomsten van lhbti-organisaties en bij de Pride is geweest weegt niet op tegen zijn andere verklaringen op dit thema. Ten slotte komen de verklaringen over de situatie in het land van herkomst overeen met openbare bronnen maar is deze informatie zeer eenvoudig op te zoeken en weegt zodoende niet op tegen de overige thema’s. Gelet op het vorenstaande heeft eiser met zijn verklaringen zijn gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk gemaakt. Dit doet vervolgens afbreuk aan de geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid. Eiser wordt voorts niet gevolgd in deze problemen omdat zijn verklaringen daarover zeer tegenstrijdig zijn. De minister concludeert dat de asielaanvraag ongegrond is.
De beroepsgronden
6. Eiser stelt dat de minister zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zo heeft de minister ten onrechte eisers verzoek om een nieuw Medifirst-onderzoek niet gehonoreerd. Nu er meer dat een jaar is verstreken tussen het Medifirst-onderzoek en het moment waarop eiser is gehoord, is dit gehoor en daarmee de besluitvorming onzorgvuldig geweest. Dit klemt te meer nu destijds door de toenmalige gemachtigde zeer kennelijke gebreken bij eiser zijn vastgesteld die aan een zorgvuldig gehoor in de weg stonden. Dat eiser heeft aangegeven tevreden te zijn met de gehoren wil niet zeggen dat hij in staat is geweest om adequaat te reageren op vragen. Voorts stelt eiser dat de minister ten onrechte heeft meegewogen dat eiser eerder een aantal asielaanvragen heeft gedaan. De huidige aanvraag is de eerste waarin de homoseksuele geaardheid van eiser naar voren komt en kan daarom niet als een opvolgend verzoek worden opgevat. Eiser verwijst in dit kader naar Werkinstructie 2019/17 waarin het beleid is neergelegd ten aanzien van opvolgende aanvragen waarbij voor de eerste keer de geaardheid als asielmotief wordt ingebracht. Deze zelfde bezwaren gelden voor de tegenwerping dat eiser eerder in andere landen andere asielmotieven naar voren heeft gebracht. Op grond van de genoemde Werkinstructie kan dit niet worden tegengeworpen.

Overwegingen van de rechtbank

Zorgvuldigheid
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuw advies van MediFirst noodzakelijk was voordat eiser nader werd gehoord in de periode van augustus tot en met november 2023. Niet in geschil is dat het tijdsverloop tussen het MediFirst onderzoek en het nader gehoor langer dan gebruikelijk is. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er dus een nieuw onderzoek moet plaatsvinden. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt niet dat er sprake was van medische problemen die aan een zorgvuldig gehoor in de weg hebben gestaan. Blijkens het verslag is door de gehoormedewerker aandacht besteed aan de klachten die door Medifirst waren vastgesteld, te weten een respiratoire aandoening waardoor eiser moeite kan hebben met doorademen en zich benauwd kan voelen, door regelmatig te pauzeren zodat eiser even kan lopen. De rechtbank constateert dat eventuele psychische problemen waarmee tijdens het gehoor rekening zou moeten worden gehouden, door Medifirst niet zijn geconstateerd terwijl ook uit de gehoren niet blijkt dat deze eiser parten hebben gespeeld. Eiser heeft de vragen kunnen beantwoorden en waar hij een vraag niet begreep is hem die uitgelegd of op een andere wijze gesteld zodat dat hij antwoord kon geven. De minister heeft in dit verband verwezen naar pagina 27 van het gehoor waar eiser nadere uitleg krijgt. Daarbij heeft eiser bij beëindiging van de gehoren op 2 augustus 2023 en 8 augustus 2023 zelf aangegeven dat hij blij was met de manier waarop het gehoor was verlopen, dat hij de vragen begrepen had en had kunnen beantwoorden en dat hij het fijn vond dat dezelfde vragen op een andere manier gesteld werden wat het voor hem makkelijker maakte om antwoord te geven. Daar waar zijn gemachtigde aanvoert dat eiser laagbegaafd en kwetsbaar is, waardoor de gehoren hem te veel waren en de irritatie ontstond, overweegt de rechtbank dat laagbegaafheid en kwetsbaarheid als belemmerende factor bij het verklaren door eiser, niet is geconstateerd bij het onderzoek door Medifirst. Dat de situatie na dat onderzoek door Medifirst is verslechterd is niet onderbouwd met stukken. Wat betreft de irritatie die zou zijn ontstaan doordat eiser bepaalde vragen niet zou hebben begrepen hetgeen zou duiden op de belemmeringen wijst de minister er terecht op dat eiser met name tijdens het derde gehoor op 2 november 2023, als hij gewezen wordt op zijn tegenstrijdige verklaringen over zijn vriend [naam 3] en zijn verblijf in Bauchi in 2013, warrig reageert en geïrriteerd raakt waardoor het gehoor vastloopt. De minister kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook gevolgd worden in het standpunt dat het horen van eiser op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en een nieuw onderzoek door Medifirst niet hoefde plaats te vinden.
Meerdere aanvragen
8. Verder heeft de minister bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat eiser gedurende tien jaar in verschillende Europese landen asielaanvragen heeft ingediend. Volgens de door eiser aangehaalde werkinstructie is de minister gehouden om bij opvolgende aanvragen bij de beoordeling van de vraag of seksuele gerichtheid een nieuw gebleken feit of omstandigheid is, niet aan de vreemdeling tegen te werpen dat hij niet eerder over zijn seksuele geaardheid heeft verklaard en dat daarom geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dit betekent dat een opvolgende aanvraag niet enkel op deze grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dit betekent volgens de werkinstructie echter niet dat niet mag worden gevraagd waarom de vreemdeling dit niet in de eerdere procedure(s) heeft gemeld en dat dit niet bij de beoordeling van de aanvraag mag worden betrokken. Vooropgesteld moet worden dat de aanvraag niet niet-ontvankelijk is verklaard; de minister heeft aanvraag van eiser en daarin aangedragen asielmotieven op zijn eigen merites beoordeeld. De minister heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat bij die beoordeling mag worden betrokken dat eiser bij eerdere aanvragen niet over zijn homoseksuele geaardheid heeft gerept en dat hij in de huidige aanvraag zijn asielmotieven uit die eerdere aanvragen niet naar voren heeft gebracht.
Homoseksuele geaardheid
9. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is. Daartoe heeft zij mogen aanvoeren dat eisers verklaringen onsamenhangend en oppervlakkig zijn en niet getuigen van een authentiek verhaal. Daarbij heeft zij onder andere in aanmerking mogen nemen dat eisers verklaringen over zijn eerste seksuele ervaringen naar aanleiding van verhalen over homoseksuele priesters niet overtuigen en zijn verklaringen over het ontdekken van zijn gevoelens voor jongens geen inzicht geven in hoe hij deze ontdekking heeft beleefd. Dat eiser destijds twaalf à dertien jaar oud was, maakt niet dat de minister dit niet van eiser kan verlangen. Nu eiser thans als volwassene kan terugkijken op deze periode, mag van hem verwacht worden dat hij zijn gevoelens van destijds enigszins kan beschrijven en duiden. Voorts heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaringen over zijn relatie met [naam 3] niet overtuigen. Nu dit volgens eiser zijn meest betekenisvolle relatie was, zij hebben immers samengewoond, hielden van elkaar en hadden samen toekomstplannen, mocht van eiser verwacht worden dat hij meer had kunnen verklaren over hoe hun leven samen eruitzag en hoe zij hun relatie vormgaven. Dat men in Nigeria andere bewoordingen kiest om een geliefde aan te duiden betekent niet dat van hem niet gevergd kan worden dat hij omschrijft hoe zij invulling gaven aan hun relatie. Ook heeft de minister eisers kennis over de situatie van lhbti’s in Nederland onvoldoende mogen achten. Hoewel eiser destijds al twee jaar in Nederland was, verklaart hij in algemeenheden over hun positie, als dat de wet hen bescherming biedt en dat ze hun leven kunnen leiden zoals zij dat willen. Hij verklaart eveneens vrij summier over de activiteiten waaraan hij heeft deelgenomen en weet niet altijd de namen te noemen van de organisaties die daarbij betrokken waren. In dat verband is verder nog relevant dat hij verklaart veel waarde te hechten aan de bijeenkomsten en tegelijkertijd te verklaren dat hij namen van organisaties niet kent omdat hij zich daar niet mee bezighoudt. Tevens heeft de minister mogen laten meewegen dat eiser helemaal geen inzicht weet te geven in hoe hij zijn homoseksualiteit in Frankrijk en Duitsland heeft beleefd, dat zijn kennis over de positie van lhbti’ers in Nigeria niet verder reikt dat hetgeen uit algemene landeninformatie bekend is en niet altijd met deze informatie strookt. Nu de minister eisers gestelde homoseksualiteit niet heeft hoeven volgen, heeft zij met de daarvoor gegeven motivering in het bestreden besluit ook de door eiser aangevoerde problemen als gevolg van zijn geaardheid niet geloofwaardig hoeven achten.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.