ECLI:NL:RBDHA:2025:3055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een beroep dat door de eiser was ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 2 oktober 2024, het beroep van de eiser gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen tien weken een besluit te nemen. Echter, de minister heeft deze termijn overschreden, wat aanleiding gaf tot een nieuw beroep van de eiser op 17 december 2024. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de minister opnieuw in gebreke is gebleven en heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 453,50, omdat de minister in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50500

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummers: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 2 oktober 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van
20 augustus 2024 gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van tien weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen (ECLI:NL:RBDHA:2024:16063).
Op 17 december 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [1] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
2. In haar uitspraak van 2 oktober 2024 heeft de rechtbank het eerste beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen tien weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat de rechtelijke dwangsom is volgelopen en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
4. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
5. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, aan eiser een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.