In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, die door de minister van Asiel en Migratie was geïnformeerd dat hij niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor een uitzetting op korte termijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat verzoeker op korte termijn zou worden uitgezet en dat de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn medische toestand, niet voldoende waren om een spoedeisend belang aan te nemen. Tevens werd het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat verzoeker aannemelijk had gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldeed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.