ECLI:NL:RBDHA:2025:3047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL25.969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kameroense eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Kameroense man, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft het verzoek afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Frankrijk en was op 10 november 2024 in Nederland aangekomen. Hij heeft niet op de uitnodigingen voor het Dublingehoor gereageerd, wat de rechtbank als een schending van zijn verplichtingen beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had aangetoond dat eiser tweemaal was uitgenodigd voor het Dublingehoor en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico op indirect refoulement zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af. De uitspraak werd gedaan door rechter F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier L.D. Osborne.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Procesverloop

Met het besluit van 7 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL25.970), op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt de Kameroense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 10 november 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder, namelijk op 13 oktober 2017 en 2 januari 2019, asiel heeft aangevraagd in Frankrijk. Op 19 november 2024 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Frankrijk heeft dit terugnameverzoek op 4 december 2024 aanvaard.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk te behandelen.

Het oordeel van de rechtbank

Dublingehoor
3. Eiser voert aan dat verweerder hem niet heeft gehoord. Daarom is het besluit volgens hem onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser stelt de uitnodigingen voor het Dublingehoor niet te hebben ontvangen. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat eiser op het moment dat hij door verweerder werd uitgenodigd niet meer in Ter Apel verbleef, maar al in een asielzoekerscentrum in Soest.
3.1.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 4 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat er zich in het dossier twee rapporten ‘niet verschijnen voor het gehoor’ bevinden. In het rapport van 12 november 2024 staat dat eiser van de medeweker ondersteuning in Ter Apel een uitnodiging heeft gekregen om zich op 12 november 2024 om 9.00 uur in Ter Apel te melden, maar dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan deze uitnodiging en de reden van zijn afwezigheid niet kenbaar heeft gemaakt. In het rapport van 15 november 2024 staat dat eiser van de medeweker ondersteuning in Ter Apel een uitnodiging heeft gekregen om zich op 15 november 2024 om 9.00 uur in Ter Apel te melden, maar dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan deze uitnodiging en de reden van zijn afwezigheid niet kenbaar heeft gemaakt. Verder bevindt zich in het dossier een kopie van een ‘Loopbrief AC Ter Apel’ waarop staat dat eiser op 15 november 2024 om 8.00 uur een afspraak heeft met de IND.
3.3.
Ter zitting heeft verweerder, in reactie op vragen van de rechtbank, de volgende toelichting gegeven. Eiser is op 10 november 2024 ingeschreven door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Aan eiser is toen meegedeeld dat hij zich op 12 november 2024 diende te melden bij het COa in verband met zijn gehoor. Toen eiser niet verscheen bij het gehoor op 12 november 2024, is hem op 13 november 2024 een uitnodiging (in de vorm een loopbrief) verstrekt voor een gehoor op 15 november 2024. Daar is eiser wederom niet verschenen. Uit de gegevens van het COa blijkt dat eiser op voormelde data in Ter Apel verbleef en niet, zoals eiser stelt, in Soest. Eiser is namelijk pas op 7 januari 2025 ingeschreven in Soest.
3.4.
Met de zich in het dossier bevindende stukken en de ter zitting gegeven (onweersproken) toelichting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser tweemaal is uitgenodigd voor het Dublingehoor. Eisers stelling dat hij niet is uitgenodigd volgt de rechtbank dus niet. Daarbij speelt ook mee dat de door eiser opgegeven reden voor het niet ontvangen van de uitnodigingen – namelijk dat hij al was overgeplaatst naar Soest – feitelijk niet juist is. Nu verweerder eiser tweemaal heeft uitgenodigd voor het Dublingehoor heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn in artikel 5 van de Dublinverordening neergelegde verplichting tot het arrangeren van een persoonlijk onderhoud. Dat eiser tot twee keer toe, en zonder daarvoor een goede reden te geven, niet op het Dublingehoor is verschenen, komt voor zijn rekening en risico. Er bestaat in dit geval geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser nog een derde keer had moeten uitnodigen voor het gehoor. Dat er geen Dublingehoor heeft plaatsgevonden maakt in dit geval dan ook niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser ook in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven over de voorgenomen overdracht aan Frankijk, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt. De onder 3. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
4. Eiser meent dat Nederland zijn asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. In dit verband wijst hij erop dat zijn eerder asielaanvragen in Frankrijk zijn afgewezen, waardoor hij bang is dat de Franse autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen.
4.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond, mede gelet op wat er hierover in de zienswijze is aangevoerd, zo dat eiser bij overdracht aan Frankrijk vreest voor indirect refoulement. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Nog daargelaten dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, heeft geoordeeld dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat er in het geval van eiser geen grond bestaat voor het oordeel dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiser heeft zijn gestelde vrees voor indirect refoulement namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat eerdere asielaanvragen van eiser in Frankrijk zijn afgewezen is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat hij bij overdracht een reëel risico op indirect refoulement loopt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die afwijzingen van zijn asielaanvragen in Frankrijk het gevolg zijn van een evident en fundamenteel ander beschermingsbeleid dan in Nederland of van een evidente fout. Anders dat eiser suggereert, ligt het op zijn weg om dit aannemelijk te maken, desnoods door zijn Franse asieldossier te overleggen. Verder geldt dat de Franse autoriteiten met het uitdrukkelijke claimakkoord hebben gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Als deze aanvraag wordt afgewezen kan eiser dit aanvechten bij de Franse (hoogste) rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Franse (hoogste) rechter hem binnen het bestek van die asielprocedure niet zal beschermen tegen refoulement naar Kameroen.
4.3.
Reeds nu eiser het gestelde risico op indirect refoulement bij overdracht aan Frankrijk niet aannemelijk heeft gemaakt, is hierin geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich moet trekken. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

5. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.