ECLI:NL:RBDHA:2025:3037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/09/664756 / HA ZA 24-336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening bij geldleningsovereenkomst en afdwingbaarheid van pachtverplichtingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de gedaagde partij, [gedaagde], gehouden is om een bedrag van € 62.500,00 te betalen aan de eiseres, [eiseres], op basis van een geldleningsovereenkomst. De eiseres vordert betaling van dit bedrag, evenals buitengerechtelijke incassokosten, en stelt dat de gedaagde geen beroep kan doen op verrekening met een vordering van een derde partij, Green Conceptz, omdat deze vordering niet afdwingbaar is. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de gedaagde in het ongelijk is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde geen verrekeningsbevoegdheid toekomt, omdat de tegenvordering van Green Conceptz niet afdwingbaar is, aangezien de pachtovereenkomst niet ter goedkeuring aan de grondkamer is voorgelegd. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres tot betaling van de hoofdsom en de rente toe, evenals de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan de eiseres. De rechtbank wijst de uitvoerbaarheid bij voorraad af, omdat de eiseres relevante feiten heeft verzwegen die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/664756 / HA ZA 24-336
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
STEK EN BLOEIEND PERKGOED [bedrijfsnaam 1] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M. Buitelaar,
tegen
[bedrijfsnaam 2] ORCHIDEEËN B.V.te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J. Stokkers.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 9 april 2024, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7;
- de akten van partijen waarin zij zich uitlaten over de bevoegdheid van de rechtbank;
- de beslissing van de rechtbank waarbij zij zich bevoegd verklaard;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- het tussenvonnis van 13 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2025 plaatsgevonden waarbij partijen en hun advocaten aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een onderneming gericht op het telen van jonge planten en perkplanten onder glas.
2.2.
[gedaagde] is samen met de zustervennootschap Green Conceptz B.V. (hierna: Green Conceptz) onderdeel van een concern. Van dit concern maakte ook Quality Plants Europe B.V. (hierna: QPE) deel uit.
2.3.
[eiseres] en QPE hebben per 29 januari 2021 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [eiseres] een deel van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] in gebruik heeft genomen (hierna: de pachtovereenkomst). De overeenkomst hield mede in dat de energielevering voor beide bedrijven via [eiseres] zou lopen en zij de energiekosten van QPE aan haar zou doorberekenen. Hieruit is een vordering van € 296.871,07 van [eiseres] aan QPE ontstaan.
2.4.
QPE is bij vonnis van 16 februari 2022 in staat van faillissement verklaard. Na het faillissement van QPE hebben [eiseres] enerzijds en [gedaagde] en Green Conceptz anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin – voor zover hier van belang – staat dat [eiseres] en Green Conceptz de pachtovereenkomst per 1 maart 2022 voortzetten en [eiseres] haar vordering op QPE tegen betaling van € 275.000,00 verkoopt aan Green Conceptz (hierna: de vaststellingsovereenkomst).
2.5.
Als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna: de geldleningsovereenkomst). Hierin is onderscheid gemaakt in een ‘hoofdsom’ van € 125.000,00 en een ‘te verrekenen som’ van € 150.000,00. Overeengekomen is dat de hoofdsom in twee gelijke termijnen van € 62.500,00 wordt voldaan, uiterlijk per 1 februari 2023 en 1 november 2023 en dat hierover 1,5% rente per jaar verschuldigd is. De te verrekenen som wordt verrekend met de maandelijks verschuldigde som op grond van de pachtovereenkomst. Verder is in de geldleningsovereenkomst opgenomen dat [gedaagde] voor alle verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst jegens [eiseres] hoofdelijk verbonden is.
2.6.
De eerste aflossing op de hoofdsom is tijdig gedaan. De te verrekenen som speelt in deze procedure geen rol.
2.7.
De pachtovereenkomst is op 30 juni 2023 geëindigd.
2.8.
Het tweede deel van de aflossing op de hoofdsom is niet betaald. [eiseres] heeft [gedaagde] hier per emailbericht van 7 november 2023 op gewezen. Bij emailbericht van 11 maart 2024 schrijft de heer [naam] , algemeen directeur van [gedaagde] en Green Conceptz, dat Green Conceptz een openstaande vordering op [eiseres] heeft van € 127.292,00 uit hoofde van de pachtovereenkomst. Na verrekening van de tweede termijn van de hoofdsom, resteert een bedrag van € 64.792,00, aldus Kraak, en hij verzoekt [eiseres] dit bedrag over te maken aan Green Conceptz.
2.9.
Namens [eiseres] is [gedaagde] bij brief van 15 maart 2024 gesommeerd de tweede betaaltermijn te voldoen omdat haar, volgens [eiseres] , geen beroep op verrekening toekomt. Noch [gedaagde] , noch Green Conceptz heeft daarop de tweede betaaltermijn voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 63.984,38 en € 1.400,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 3:296 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is de tweede termijn van de hoofdsom van € 62.500,00 te betalen, alsmede de verschenen rente van in totaal € 1.484,38. Daarnaast zijn diverse werkzaamheden verricht de vordering te incasseren. Gelet op de omvang van de hoofdvordering is hier een toewijsbare vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten uit ontstaan van € 1.400,00, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert, onder de voorwaarde dat de rechtbank op de voet van artikel 6:136 BW van oordeel mocht zijn dat het beroep op betaling van de vordering van [eiseres] door verrekening met de vordering van Green Conceptz processueel illiquide is, een verklaring voor recht dat de vordering van [eiseres] is gedelgd door verrekening met de vordering van Green Conceptz tot een beloop van € 62.500,00. Dit alles met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [eiseres] een achterstand heeft in de betaling van de pachtsommen van € 127.292,00 en dit verrekend is met de vordering van [eiseres] .
3.7.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Deze zaak draait om de vraag of [gedaagde] gehouden is een bedrag van € 62.500,00 op grond van de geldleningsovereenkomst aan [eiseres] te betalen, of dat [gedaagde] zich kan beroepen op verrekening.
4.2.
Indien Green Conceptz de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst mocht verrekenen met de vordering uit hoofde van de pachtovereenkomst, is ook [gedaagde] op grond van artikel 6:7 lid 2 BW als medeschuldenaar bevrijd. Voor verrekening is een verrekeningsverklaring als bedoeld in artikel 6:127 lid 1 BW nodig. [gedaagde] wijst in dat kader op het emailbericht van 11 maart 2024 (zie hiervoor onder 2.8).
4.3.
[eiseres] erkent het bestaan van de vordering uit de pachtovereenkomst en het bestaan van de verrekeningsverklaring van 11 maart 2024. Zij betwist echter dat Green Conceptz bevoegd was te verrekenen, omdat artikel 6:127 lid 2 BW onder meer vereist dat betaling van de te verrekenen vordering afdwingbaar is. Volgens [eiseres] is de vordering uit hoofde van de pachtovereenkomst niet afdwingbaar op grond van het volgende. De vordering van Green Conceptz is gebaseerd op een pachtovereenkomst, die volgens artikel 7:318 lid 1 BW goedkeuring van de grondkamer behoeft. Een verzoek tot goedkeuring dient volgens artikel 7:321 lid 1 BW binnen twee maanden nadat de overeenkomst is aangegaan aan de grondkamer gezonden te worden. Wanneer hier niet aan is voldaan, kan de verpachter op grond van artikel 7:322 lid 1 BW geen rechtsvordering tot betaling van de pachtprijs tegen de pachter instellen. Nu geen goedkeuring door de grondkamer heeft plaatsgevonden, kon Green Conceptz de pachtsommen niet afdwingen en kwam haar geen verrekeningsbevoegdheid toe. Zonder verrekening is [gedaagde] niet bevrijd van haar verplichting de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst te voldoen, aldus [eiseres] .
4.4.
[gedaagde] betwist niet dat de pachtovereenkomst niet aan de grondkamer ter goedkeuring is gezonden. Dit staat echter volgens haar aan verrekening niet in de weg. [gedaagde] onderbouwt dit standpunt met een verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6255. Daarin is overwogen dat de pachtprijs, ondanks het ontbreken van een goedkeuring door de grondkamer, wel opeisbaar is. Verrekening is daardoor mogelijk. Ditzelfde geldt voor een verjaarde vordering, die om die reden niet afdwingbaar is. Een dergelijke vordering is op grond van artikel 6:131 lid 1 BW wel voor verrekening vatbaar, aldus [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een schuldenaar die zich op verrekening beroept, moet betaling van die vordering kunnen afdwingen. Artikel 6:131 lid 1 BW vormt een uitzondering op die regel, in die zin dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering. Deze regeling moet worden toegerekend aan de zwakke werking van verjaring, die inhoudt dat door de verjaring de rechtsvordering tot nakoming komt te vervallen, maar de verbintenis in stand blijft. Dit wil niet zonder meer zeggen dat deze uitzondering overeenkomstig kan worden toegepast in geval van pachtsommen die gevorderd worden in weerwil van het gegeven dat de pachtovereenkomst nog niet is goedgekeurd. De regelingen over de goedkeuring van de pachtovereenkomst, zoals neergelegd in artikel 7:318-324 BW, dienen ter bescherming van de pachter. Zo vormt de regeling dat de verpachter geen rechtsvordering kan instellen tot betaling van de pachtprijs zolang de grondkamer geen goedkeuring heeft gegeven een prikkel voor de verpachter om tijdig een verzoek daartoe te doen. Zolang de pachtovereenkomst niet is goedgekeurd, zijn de pachtpenningen wel verschuldigd en opeisbaar, maar niet in rechte opvorderbaar. In het genoemde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is overwogen dat de verjaringstermijn - waarvoor opeisbaarheid een vereiste is - in dat geval wel gaat lopen. Deze uitleg past bij de beschermingsgedachte van de pachter, kort gezegd omdat bij goedkeuring achteraf de reeds verschenen pachtpenningen in beginsel alsnog (met terugwerkende kracht) opvorderbaar worden en dat bedrag zou – als de vorderingen niet aan verjaring onderhevig zouden zijn – jarenlang kunnen oplopen. Dat de vorderingen wel aan verjaring onderhevig zijn doet niets af aan het feit dat de pachtprijs niet opvorderbaar is. Dit zorgt ervoor dat de verpachter betaling van de pachtprijs niet kan afdwingen in de zin van artikel 6:127 lid 2 BW.
4.6.
Nu de afdwingbaarheid van de tegenvordering ontbreekt, is niet aan alle vereisten van artikel 6:127 lid 2 BW voldaan. Green Conceptz kwam daarom geen verrekeningsbevoegdheid toe. [gedaagde] is daardoor niet bevrijd van de verplichting de vordering die voortkomt uit de geldleningsovereenkomst aan [eiseres] na te komen. [gedaagde] heeft geen ander verweer tegen die vordering gevoerd. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de hoofdsom en de rente met een totaalbedrag van € 63.984,38 wordt toegewezen.
4.7.
[eiseres] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.400,00 toegewezen.
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × tarief IV van € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.610,22
4.9.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In dit geval heeft [eiseres] in zowel de dagvaarding als de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie aangegeven dat aan Green Conceptz geen verrekeningsbevoegdheid toekomt, omdat niet aan de vereisten van artikel 6:127 BW is voldaan. In de e-mail van 11 maart 2024, waarin het beroep op verrekening is gedaan, en in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst (zie onder 2.4) wordt gesproken van een huurovereenkomst, niet van pacht. [eiseres] heeft pas tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de overeenkomst kwalificeert als pacht én dat deze niet ter goedkeuring aan de grondkamer is voorgelegd, terwijl zij op dat feit haar verweer tegen de verrekening baseert. Het bestaan van de pachtovereenkomst en het gegeven dat deze niet ter goedkeuring is voorgelegd zijn daarom relevante feiten en omstandigheden waarvan [eiseres] wist of moest begrijpen dat ze van belang zijn voor de beoordeling. Daarbij komt dat [eiseres] ter zitting heeft erkend dat zij deze feiten en omstandigheden bewust heeft achtergehouden, dit om de wederpartij niet te bewegen alsnog goedkeuring van de pachtovereenkomst te vragen. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om meer dan alleen een juridische kwalificatie, zoals door [eiseres] betoogd, maar dat het gaat om voor de beslissing van belang zijnde feiten. Door deze feiten pas ter zitting aan te voeren, heeft [eiseres] artikel 21 Rv geschonden.
4.10.
Desgevraagd heeft [gedaagde] betoogd dat deze schending ertoe zou moeten leiden dat de rechtbank het ontbreken van de goedkeuring van de pachtovereenkomst zou moeten negeren. De rechtbank acht dat gevolg te verregaand. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van door een partij (alsnog) gestelde feiten die in eerste instantie zijn verzwegen buiten beschouwing laten als het strijd met de eisen van een goede procesorde zou zijn om het oordeel op die, in eerste instantie verzwegen, feiten te baseren. Dat is hier niet het geval. [gedaagde] heeft ter zitting inhoudelijk verweer gevoerd tegen het ‘goedkeuringsargument’ van [eiseres] , dat kennelijk niet nieuw voor haar was. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is daarom geen sprake, zodat de rechtbank deze feiten wel in haar oordeel betrekt. De rechtbank acht het echter wel passend dat aan het verzwijgen van de relevante feiten een consequentie wordt verbonden. Zij acht het in dit geval passend dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.11.
[gedaagde] heeft in reconventie een vordering ingesteld, onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat het beroep op betaling van de vordering van [eiseres] door verrekening met de vordering van Green Conceptz op de voet van artikel 6:136 BW processueel illiquide is. Die voorwaarde is niet in vervulling gegaan, nu de rechtbank het beroep op verrekening niet op grond van artikel 6:136 BW passeert. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vordering in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 63.984,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 november 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.400,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 9 april 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.610,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
3425