ECLI:NL:RBDHA:2025:3022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse asielzoeker, was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen het besluit van 19 februari 2025 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 26 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de verweerder zorgvuldig gewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zware gronden niet heeft betwist en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd. Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien hij een vriendin in Nederland heeft bij wie hij kan verblijven. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, en dat de enkele stelling van eiser over zijn vriendin niet voldoende was om de maatregel te weerleggen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1993.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft ter zitting zware gronden 3d en 3i en lichte grond 4e laten vallen.
4. Eiser betwist zware gronden 3a en 3c. Eiser is namelijk als asielzoeker Nederland binnengekomen en ook als asielzoeker vanuit België overgedragen. Daarnaast stelt verweerder dat het eerder opgelegde terugkeerbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant, maar eiser heeft de vindplaats niet kunnen achterhalen en was met dit besluit niet bekend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Maatregel van bewaring
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zware grond 3b en de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd in de maatregel. Verder heeft verweerder ter zitting de datum en het nummer van de publicatie van het terugkeerbesluit medegedeeld. Zware grond 3c is daarmee ook feitelijk juist, nu gebleken is dat het terugkeerbesluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. De gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en een risico op onttrekking is daarmee gegeven.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel. Hij heeft namelijk een vriendin in Nederland bij wie hij kan verblijven en hij is een vaderfiguur voor haar dochter.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast is eerder aan eiser een meldplicht opgelegd, dit heeft destijds niet geleid tot het vertrek van eiser. De enkele stelling dat eiser een vriendin heeft in Nederland maakt dit niet anders.

Ambtshalve toets

8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.