ECLI:NL:RBDHA:2025:3020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Iraanse eiseres. De eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 18 februari 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiseres recht had op schadevergoeding, aangezien de maatregel van bewaring op 24 februari 2025 was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de informatieplicht van de minister was nageleefd, omdat de eiseres in begrijpelijke taal was geïnformeerd over de redenen van de bewaring en haar rechtsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd en dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, met mr. E.C. Jacobs als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Informatieplicht
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) omdat de informatiebrief waarin aan eiseres in de taal Farsi is uitgelegd waarom zij in bewaring is gesteld, niet in het dossier is opgenomen. Als gevolg hiervan is het voor de rechtbank niet mogelijk om (ambtshalve) te toetsen of voldaan is aan de opdracht die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 24 juli 2024 [1] aan verweerder heeft gegeven.
4. Uit de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023 [2] en 24 juli 2024 volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische gronden gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
5. De rechtbank stelt vast dat de informatiebrief waarin aan eiseres in de taal Farsi is uitgelegd waarom zij in bewaring is gesteld door verweerder aan het dossier is toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Op basis van de informatiebrief in de taal Farsi en de Nederlandse versie die op de website van Dienst Terugkeer en Vertrek te vinden is, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat eiseres in eenvoudige, begrijpelijke taal ervan in kennis is gesteld dat zij in bewaring wordt gesteld in het kader van de Dublin-overdracht en vanwege onttrekkingsgevaar. Verder is eiseres door middel van kruisjes geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden, wederom in begrijpelijke taal. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling hoefden deze gronden niet nader toegelicht te worden. In de brief staat verder dat eiseres recht heeft op gratis rechtsbijstand door een advocaat en dat eiseres tegen de maatregel beroep kan instellen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de uitgereikte informatiebrief voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. Verweerder heeft daarom voldaan aan zijn informatieplicht.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zou onderduiken. In de maatregel staan als zware gronden [3] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist zware grond 3k. Nergens blijkt uit dat zij geen medewerking heeft verleend aan haar overdracht.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres zware gronden 3a en 3m en de lichte gronden niet heeft betwist. Naar het oordeel van deze rechtbank zijn deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd, kunnen zij de maatregel dragen en zijn ze voldoende om een significant risico op onderduiken aan te nemen. De betwiste grond behoeft daarom geen verdere bespreking.
Ambtshalve toetsing
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.