ECLI:NL:RBDHA:2025:3010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de gevolgen van voortvarendheid in de terugkeerprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan over de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die sinds 10 februari 2025 in bewaring is gehouden om zijn terugkeer naar Marokko te bewerkstelligen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld.

De rechtbank heeft geconstateerd dat er een te groot tijdsverloop is geweest in de procedure, met name omdat de lp-aanvraag pas op 20 februari 2025 is verzonden, terwijl de vingerafdrukken op 13 februari 2025 zijn afgenomen. Dit tijdsverloop is door de rechtbank als onacceptabel beoordeeld, aangezien er geen omstandigheden zijn die dit kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft verweerder, de minister van Asiel en Migratie, aangespoord om beter af te stemmen met de betrokken instanties, zoals de Avim en de Kmar, om de voortvarendheid in de procedure te waarborgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de voortzetting van de maatregel met ingang van 16 februari 2025 onrechtmatig is, en heeft zij de maatregel opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelast. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.200,- aan eiser, en zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.7391

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 1998, (gestelde) Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, welk beroep tevens wordt aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3e laten vallen.
3. Eiser wordt ter fine van uitzetting naar Marokko in bewaring gehouden. Direct voorafgaand aan deze maatregel is eiser op de zogenoemde Dublingrond in bewaring gehouden. De rechtbank overweegt dat de grondslag van de maatregel juridisch juist is omdat de autoriteiten van de door verweerder verantwoordelijke geachte lidstaat definitief hebben geweigerd om eiser terug- dan wel over te nemen en verweerder voorafgaand aan oplegging van de thans geldende maatregel een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Eiser heeft (nog) geen beroep ingesteld tegen dit terugkeerbesluit, dat gepaard gaat met een inreisverbod. Omdat dit terugkeerbesluit echter de grondslag is van de maatregel en een onrechtmatig terugkeerbesluit direct gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel gaat de rechtbank ambtshalve na, zonder hierover een uitspraak te doen, of het terugkeerbesluit als grondslag voor de vrijheidsontneming kan dienen. Indien de maatregel is gebaseerd op een niet rechtmatig terugkeerbesluit, is de maatregel immers van aanvang af onrechtmatig en is de rechtbank verplicht om eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen. De rechtbank acht zich dan ook verplicht om de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit te onderzoeken en vast te stellen alvorens de overige rechtmatigheidsvereisten te controleren. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit als grondslag voor de maatregel kan dienen. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het tevens opgelegde inreisverbod met een duur van twee jaar niet ambtshalve.
4. Eiser heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De rechtbank stelt na de ambtshalve beoordeling hiervan, vast dat alle gronden feitelijk juist zijn en samen met de toelichting daarop het onttrekkingsrisico onderbouwen en dat uit de motivering van de maatregel tevens blijkt dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De overweegt voorts dat verweerder voldoende deugdelijk heeft onderzocht of kon worden volstaan met de toepassing van een lichter middel en dat in de maatregel voldoende goed heeft gemotiveerd waarom geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast om de uitzetting te effectueren en dat de persoonlijke omstandigheden ook geen indicatie opleveren dat de maatregel onevenredig bezwarend zou zijn. Bij de oplegging van de maatregel zijn voorts de vereiste procedurele waarborgen in acht genomen.
5. De rechtbank beoordeelt als onderdeel van de rechtmatigheidsbeoordeling van iedere maatregel, ongeacht de grondslag, of verweerder voldoende voortvarend werkt aan het doel dat met oplegging van de maatregel wordt beoogd. De maatregel ter fine van terugkeer naar het land van herkomst is opgelegd op 10 februari 2025. Omdat verweerder niet beschikt over een identiteitsbewijs of ander document op grond waarvan eiser kan worden uitgezet, moet verweerder een vervangend reisdocument aanvragen bij de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder is voor (het moment van) de verkrijging van een lp afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en doorgaans verstrekken deze autoriteiten een dergelijke lp niet per ommegaande op eerste aanvraag, maar moet verweerder een aantal keren rappelleren en eiser presenteren van bij de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland. Verweerder moet in elke bewaringsprocedure voortvarend handelen, maar als in de terugkeerprocedure het tijdsverloop in aanzienlijke mate afhankelijk is van derden, dient verweerder des te meer zorg te dragen dat de handelingen die hij wel zelf kan en moet verrichten, worden verricht zonder onnodig tijdsverlies. De rechtbank stelt om te beoordelen of verweerder voldoende voortvarendheid betracht in de terugkeerprocedure van eiser, vast dat op 10 februari 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Dit gesprek heeft plaatsgevonden voordat eiser is gehoord over de oplegging van de thans geldende maatregel. In dit gesprek is aan eiser duidelijk uitgelegd waarom er geen Dublinoverdracht meer kan plaatsvinden en dat eiser een asielaanvraag in Nederland mag indienen en dat anders de terugkeerprocedure zal worden opgestart. Nadat eiser heeft aangegeven dat hij geen asielaanvraag wil indienen, heeft de regievoerder aan eiser uitgelegd hoe de terugkeerprocedure zal verlopen en is samen met eiser de lp-aanvraag ingevuld. Tevens is aan eiser uitgelegd welke mogelijkheden er voor eiser zijn om financiële ondersteuning te verkrijgen na terugkeer. Na dit vertrekgesprek is eiser gehoord en vervolgens in bewaring gesteld om de terugkeer naar Marokko te effectueren. Vervolgens is een dag later, op 11 februari 2025, de Avim verzocht om de vingerafdrukken van eiser af te nemen ter completering van die LP-aanvraag. De Avim neemt de vingerafdrukken af op 13 februari 2025 en deze vingerafdrukken worden op 19 februari 2025 ontvangen door de DT&V. Op 20 februari 2025, wordt de lp-aanvraag verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat kort voor de oplegging van de maatregel de lp-aanvraag wordt ingevuld, dat alle gegevens die nodig zijn om deze aanvraag te completeren op 13 februari 2025 zijn verzameld en dat de complete lp-aanvraag pas op 20 februari 2025 wordt doorgezonden. De rechtbank acht dit tijdsverloop te groot om nog van voortvarend handelen te kunnen spreken, temeer nu er geen omstandigheden zijn gebleken die dit tijdsverloop kunnen verklaren dan wel kunnen rechtvaardigen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat er wel voortvarend is gehandeld omdat er genoeg handelingen hebben plaatsgevonden en de vingerafdrukken eenvoudigweg niet eerder zijn ontvangen. De rechtbank is het hiermee dus niet eens. De handelingen die moeten worden verricht, moeten voortvarender worden verricht. De rechtbank merkt hierbij op dat dit niet de eerste procedure is waarin de rechtbank een bewaringsberoep behandelt en sprake is van een te groot tijdsverloop doordat vingerafdrukken niet meteen worden afgenomen en/of niet meteen ter beschikking van de DT&V worden gesteld. De rechtbank geeft verweerder mee om met de Avim en met de Kmar (beter) af te stemmen hoe dit deel van de procedure moet verlopen. De rechtbank begrijpt dat de Avim en de Kmar de vingerafdrukken afnemen, maar de rechtbank begrijpt in het geheel niet dat de Kmar en de Avim de veiliggestelde vingerafdrukken vervolgens “op de post doen”. Indien de vingerafdrukken -die in het DTC- worden afgenomen, meteen aan de DT&V worden afgestaan, kan de DT&V direct de DIA in de gelegenheid stellen om de lp-aanvraag “op de digitale post” te doen naar de autoriteiten van het betreffende derde land. Verweerder is verantwoordelijk voor de terugkeerprocedure en het tijdsverloop dat daarmee is gemoeid. Indien de DT&V de assistentie van de Kmar en/of Avim nodig heeft, is het aan de DT&V om te bewerkstelligen dat ook de Kmar en/of de Avim voortvarend handelen. De rechtbank concludeert dus dat het verzenden van de lp-aanvraag op 20 februari 2025 betekent dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. De vingerafdrukken zijn op 13 februari 2025 afgenomen en hadden op 14 februari 2025 gevoegd kunnen worden bij de reeds ingevulde lp-aanvraag en vervolgens op -zaterdag- 15 februari 2025 aan de Marokkaanse autoriteiten kunnen worden verzonden. Indien verweerder niet over capaciteit beschikt om lp-aanvragen te verzenden op zaterdagen en zondagen, betekent dit dat verweerder moet zorgdragen voor verzending op de vrijdag, wat overigens in de onderhavige procedure ook had gekund. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat de rechtbank niet toetst of “de handelingen sneller hadden gekund”, maar of verweerder “voldoende voortvarend handelt”. De rechtbank acht de voortzetting van de maatregel met ingang van 16 februari 2025, de dag nadat de lp-aanvraag van eiser had moeten worden verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten, onrechtmatig.
6. Eiser wordt thans in bewaring gehouden zodat de rechtbank de maatregel zal opheffen en de invrijheidstelling van eiser zal gelasten. De rechtbank brengt eiser in aanmerking voor schadevergoeding en de rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken en voor beide deelbeslissingen de standaardmatige toegekende bedragen hanteren.
7. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 februari 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.