ECLI:NL:RBDHA:2025:2995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Pakistaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Pakistaanse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 19 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister regelmatig contact heeft met de Pakistaanse autoriteiten over de afgifte van een laissez passer, maar dat het onderzoek nog loopt. De rechtbank oordeelt dat er zicht is op uitzetting en dat de minister voldoende voortvarend handelt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn uitzetting, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. De beroepsgronden van eiser zijn daarom ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6660
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

De minister heeft op 19 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 januari 2025 (in de zaak NL25.1033) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Over wat eiser heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Het onderzoek bij de Pakistaanse autoriteiten loopt nog. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een laissez passer (lp), laatstelijk op 6 februari 2025. Niet is uitgesloten dat in de onderhavige zaak een lp zal worden afgegeven, te meer nu de Pakistaanse autoriteiten tot op heden niet te kennen hebben gegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat de minister voor wat betreft de duur van het onderzoek afhankelijk is van de Pakistaanse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister in de gelegenheid dient te worden gesteld om het resultaat van dit onderzoek af te wachten. Over eisers verwijzing naar het arrest Kadzoev (ECLI:EU:C:2009:741) merkt de rechtbank op dat er geen sprake is van vergelijkbare situatie, omdat de aan deze uitspraak ten grondslag liggende feitencomplex, te weten de duur van de bewaring, anders is dan in deze zaak. Daarnaast heeft de minister op 11 februari 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Eiser doet dit niet. Eiser heeft tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om aan documenten te komen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er zicht op uitzetting is en dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

6. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat een lichter middel is geïndiceerd verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 28 november 2024 (in de zaak NL24.44507), rechtsoverweging 7. Daaraan voegt de rechtbank toe dat de minister in de maatregel van bewaring heeft toegelicht waarom het opleggen van een lichter middel er naar alle waarschijnlijkheid niet toe zal bijdragen dat eiser Nederland zal verlaten. De feiten en omstandigheden die de minister hierbij aan eiser tegenwerpt, zijn nog steeds van toepassing. In wat eiser nu aanvoert, te weten dat hij bij de geboorte zijn kind wil zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

Belangenafweging

7. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.