In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Pakistaanse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 19 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister regelmatig contact heeft met de Pakistaanse autoriteiten over de afgifte van een laissez passer, maar dat het onderzoek nog loopt. De rechtbank oordeelt dat er zicht is op uitzetting en dat de minister voldoende voortvarend handelt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn uitzetting, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. De beroepsgronden van eiser zijn daarom ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.