In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om voorlopige partneralimentatie. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift, en heeft de zaak op 17 januari 2025 ter zitting behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen sinds 2005 met elkaar zijn gehuwd en samen twee meerderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft aangegeven dat de spanningen tussen partijen zijn opgelopen en dat de man intimiderend gedrag vertoont. De man heeft echter betwist dat er sprake is van een onhoudbare situatie en heeft aangegeven dat hij niet in staat is om een alternatieve woonruimte te bekostigen. De rechtbank heeft beide partijen gehoord en heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de man te bevelen de woning per direct te verlaten. De belangen van beide partijen zijn gelijkwaardig, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de woning moet worden afgewezen.
Wat betreft de voorlopige partneralimentatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw haar behoefte niet voldoende heeft onderbouwd. Aangezien partijen voorlopig samen in de woning blijven, is er geen aanleiding om een voorlopige alimentatie vast te stellen. De rechtbank heeft beide partijen aangespoord om respectvol met elkaar om te gaan en gezamenlijk de kosten van de huishouding te dragen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw afgewezen.