ECLI:NL:RBDHA:2025:2951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had op 6 februari 2025 de maatregel van bewaring ontvangen en heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 februari 2025, waar eiser via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft zijn situatie toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6305

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 6 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank had een tolk opgeroepen in de taal die de gemachtigde van eiser had aangegeven. Ter zitting is door de gemachtigde aangegeven dat dit een vergissing is geweest. Met toestemming van eiser en zijn gemachtigde heeft eiser zich op zitting in het Engels kunnen uiten en heeft de rechtbank eiser op zitting in het Engels gehoord. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 20 juni 2020 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Dit terugkeerbesluit is nog steeds van kracht.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft bestreden. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3e, 4a, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser aangeeft last te hebben van zijn rechterbeen en af en toe hoofdpijn te hebben. Eiser heeft eerder aangegeven last te hebben van een post traumatische stress stoornis, maar geeft ook aan dat hij hiervoor is behandeld. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser heeft aangevoerd dat de bewaring hem zwaar valt. Eiser geeft aan mee te willen werken aan terugkeer en ook met het IOM te willen vertrekken. De rechtbank overweegt dat dit niet leidt tot het oordeel dat de minister een lichter middel op had moeten leggen. De minister heeft alle door eiser aangedragen persoonlijke omstandigheden op deugdelijke wijze afgewogen in de maatregel van bewaring. Dat de bewaring eiser zwaar valt is te begrijpen, maar maakt nog niet dat een lichter middel opgelegd moet worden. Dat enkele stelling van eiser dat hij nu mee wil werken aan vertrek maakt het voorgaande ook niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat de minister op 10 en 11 februari 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gehouden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. In het algemeen kan zicht op uitzetting naar Gambia worden aangenomen. [1] De Gambiaanse autoriteiten hebben daarnaast in het specifieke geval van eiser aangegeven dat zij een reisdocument voor hem zullen afgeven.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3003.