In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 6 maart 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.