Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt de Kameroense nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 14 februari 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep, waarna de verweerder op 20 februari 2025 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 26 februari 2025 gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door de eiser. De rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeert dat er een significant risico op onderduiken bestaat, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De ambtshalve toetsing heeft niet geleid tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was op het moment van het sluiten van het onderzoek.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.