ECLI:NL:RBDHA:2025:2899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/09/678295 / KG ZA 25-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot afgifte van DNA-bemonstering ten behoeve van nieuw DNA-onderzoek in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] een vordering heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De vordering betrof de afgifte van DNA-bemonsteringen ten behoeve van nieuw DNA-onderzoek met de nieuwe techniek Massively Parallel Sequencing (MPS). [eiser] stelt dat deze techniek kan aantonen dat hij niet de donor is van het celmateriaal in de nagelvuilbemonsteringen, wat zou kunnen leiden tot een herzieningsverzoek van zijn veroordeling voor moord in 1999. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot afgifte van de bemonsteringen niet kan worden toegewezen, omdat het aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad is om te beoordelen of er reden is voor nader onderzoek ter voorbereiding van een herzieningsverzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisendheid is die het noodzakelijk maakt om in kort geding te beslissen over de afgifte van de bemonsteringen. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter
Zaak-/rolnummer: C/09/678295 / KG ZA 25-14
Vonnis in kort geding van 3 maart 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten: mrs. C.J. Knoops-Hamburger en G.G.J.A. Knoops te Amsterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mrs. M.F.H. Hirsch Ballin en M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2025 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
- de aanvullende producties 12 tot en met 17 van [eiser] ;
- de op 17 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnota’s hebben overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.2. De feiten

2.1.
In 1999 is mevrouw [naam] in Deventer vermoord. [eiser] is bij arrest van het gerechtshof Arnhem op 22 december 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor deze moord. Het gerechtshof Den Bosch heeft na verwijzing (nadat een aanvraag om herziening door de Hoge Raad in 2003 gegrond was verklaard) bij arrest van 9 februari 2004 (hierna: het arrest) onder aanvulling van gronden de veroordeling gehandhaafd. Het daartegen ingestelde cassatieberoep werd in 2005 verworpen.
2.2.
Hierna is namens [eiser] nog tweemaal een herzieningsverzoek ingediend op grond van artikel 457 lid 1 onder c Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in 2006 en 2022. De Hoge Raad heeft beide herzieningsverzoeken afgewezen, het laatste op 19 december 2023.
2.3.
Voorafgaand aan het herzieningsverzoek uit 2006 is dat jaar op verzoek van het Openbaar Ministerie door het Forensische Laboratorium voor DNA-Onderzoek (verder: FLDO) nader onderzoek verricht naar de bemonsteringen van de blouse en het nagelvuil van het slachtoffer. Bij dat onderzoek zijn autosomale DNA-kenmerken aangetroffen die matchen met het profiel van het slachtoffer en partiële Y-chromosomale DNA-profielen verkregen waarvan kenmerken overeenkomen met het Y-chromosoom DNA-profiel van [eiser] . Voorafgaand aan het herzieningsverzoek uit 2022 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 461 Sv, na advisering door de Adviescommissie afgesloten strafzaken (hierna: de ACAS), van 2014 tot medio 2022 nader onderzoek laten uitvoeren naar de DNA-sporen die zijn aangetroffen op de blouse, en daarnaast naar de telefoonverbinding vanaf de A28 met basisstation 14501 in Deventer.
2.4.
Bij e-mailbericht van 20 februari 2024 is namens [eiser] aan advocaat-generaal Aben verzocht om ter voorbereiding van een verzoek op grond van artikel 461 lid 1 Sv het NFI toestemming te geven de nagelvuilbemonsteringen en het referentiemateriaal over te dragen aan het FLDO, om hieraan DNA-onderzoek te verrichten met gebruikmaking van de nieuwe methode Massively Parallel Sequencing (MPS). Dit verzoek is doorgeleid naar advocaat-generaal Korver van het ressortsparket te Den Bosch en vervolgens naar diens directe collega, advocaat-generaal De Koning.
2.5.
MPS is een in 2018 geïntroduceerde techniek die preciezere resultaten geeft dan de klassieke techniek (Capillaire Electroforese, CE). Hiermee kunnen namelijk bijdragen van minimale donoren beter worden waargenomen. Daarnaast is het onderscheidend vermogen van het verkregen DNA-profiel groter omdat MPS behalve de lengte van iedere STR (Short Tandem Repeats, kleine stukken DNA waarin de bouwstenen in een herhaald patroon voorkomen) ook de exacte volgorde van de bouwstenen daarin registreert, die soms kleine onregelmatigheden vertoont die per persoon kunnen verschillen.
2.6.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2024 heeft het Openbaar Ministerie bij monde van mr. H. de Koning het verzoek om afgifte van het materiaal ten behoeve van onderzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat veroordeelt:
om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bemonsteringen zoals genoemd in de rapporten van het FLDO van 2004 en 2006, waarin kenmerken van het Y-chromosomale DNA-profiel van hem zijn aangetroffen, althans en in ieder geval de bemonsteringen ARA852#1, ARA852#7
,AFZ648#2 en AFZ948#2, alsmede het referentiemateriaal RDG159(V) aan hem te doen verstrekken, door afgifte aan het FLDO ten behoeve van forensisch onderzoek door middel van MPS.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] - samengevat - het volgende ten grondslag. Met de (relatief) nieuwe MPS-techniek kunnen meer onderscheidende DNA-profielen worden verkregen en ook bijdragen van minimale donoren beter worden waargenomen dan met de klassieke methode. Met behulp van MPS kan zowel een autosomaal DNA-profiel als een Y-chromosomaal DNA-profiel worden opgesteld van de mannelijke minimale bijdrage in de nagelvuilbemonsteringen. Die zouden kunnen worden vergeleken met de profielen van [eiser] en daaruit kan dan blijken dat [eiser] niet de donor is van het celmateriaal in de nagelvuilbemonsteringen. Dit zou een novum betekenen en daarmee een grond voor herziening van het arrest opleveren. Door de weigering toestemming te verlenen tot overdracht van de bemonstering en het referentiemateriaal ontneemt het Openbaar Ministerie [eiser] de mogelijkheid door tegenonderzoek zijn onschuld te bewijzen. De Staat handelt hierdoor onrechtmatig, aldus [eiser] .
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert de afgifte van DNA-bemonstering ten behoeve van MPS-onderzoek, dat volgens hem mogelijkerwijs een ‘novum’ zal opleveren, dat wil zeggen, een nieuw gegeven op grond waarvan herziening mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 457 lid 1 onder c Sv.
4.2.
De Staat stelt zich primair op het standpunt dat het aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad is om te beoordelen of er reden is voor nader onderzoek ter voorbereiding van een herzieningsverzoek en hij betwist verder dat het gevraagde onderzoek in dit geval een novum kan opleveren.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wetgever in artikel 461 lid 1 Sv in een regeling heeft voorzien op grond waarvan een gewezen verdachte, die is veroordeeld voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag, aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad kan verzoeken een nader feitelijk onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum.
4.4.
Uit de Memorie van Toelichting volgt dat met het huidige artikel 461 Sv is beoogd een integrale regeling te creëren om een gewezen verdachte die in bewijsnood verkeert tegemoet te komen. De wetgever licht dit als volgt toe: “
Hierbij moet worden bedacht dat een gewezen verdachte lang niet altijd feitelijk de mogelijkheden heeft om aan de hand van bewijsmiddelen aan te tonen dat er sprake is van een herzieningsgrond. Zo kan daarvoor bepaald DNA-onderzoek nodig zijn dat de gewezen verdachte zelf niet kan laten verrichten. Door dit soort omstandigheden kan iemand die ten onrechte is veroordeeld, in bewijsnood komen te verkeren. In verband hiermee dient er een nader feitelijk onderzoek mogelijk te zijn in die gevallen waarin er nog niet voldoende materiaal beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de herzieningsaanvraag gegrond is, maar er wel gerede twijfel mogelijk is over de juistheid van de inhoudelijke beslissing in de afgesloten strafzaak”.
De voordien bestaande situatie waarin de voorzieningenrechter incidenteel wel vorderingen tot nader onderzoek had toegewezen in het kader van herzieningsverzoeken, volstond in dit opzicht volgens de wetgever niet [1] .
4.5.
De wetgever heeft er blijkens de Kamerstukken voor gekozen de procureur-generaal bij de Hoge Raad dit onderzoek te laten aansturen, omdat de inhoud van het te verrichten feitelijke onderzoek in het kader van een herzieningszaak mede afhankelijk kan zijn van juridische vragen, zoals de interpretatie van de herzieningsgronden en bewijsrechtelijke vraagstukken. Bovendien wordt zo voorkomen dat verschillende instanties tot van elkaar afwijkende oordelen komen naar aanleiding van een en dezelfde herzieningsaanvraag [2] .
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderhavige verzoek tot afgifte van DNA-bemonstering ten behoeve van nader onderzoek niet los kan worden gezien van een (mogelijk) herzieningsverzoek, waaraan een novum ten grondslag moet liggen (artikel 457 lid 1 onder c Sv). Gelet op deze samenhang en wat hiervoor ten aanzien van artikel 461 Sv is overwogen, is er naar oordeel van de voorzieningenrechter voor haar geen rol weggelegd om in kort geding de afgifte van bemonsteringen te bevelen ten behoeve van DNA-onderzoek in de aanloop naar een mogelijke herzieningsaanvraag. Met een dergelijk oordeel in kort geding, dat naar zijn aard slechts voorlopig is, zou immers feitelijk vooruit worden gelopen op een beslissing van de procureur-generaal op een verzoek ex artikel 461 Sv, tot nader feitelijk onderzoek van materiaal. Daarvoor is geen goede reden. De procureur-generaal is immers, veel meer dan de civiele kortgedingrechter, ter zake deskundig en is dan ook bij uitstek degene die kan beoordelen of een dergelijk nader onderzoek is geïndiceerd, al dan niet na inschakeling van de ACAS voor advies. De geëigende route is dan ook een artikel 461 Sv-procedure. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er zoveel spoed bestaat dat die procedure door [eiser] niet zou kunnen worden gevolgd. In dat kader is van belang dat de Staat ter zitting te kennen heeft gegeven dat de betreffende monsters nog vele jaren zullen worden bewaard en de stelling van [eiser] dat op korte termijn vernietiging dreigt dus onjuist is. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het materiaal op zeer korte termijn dusdanig in kwaliteit zal verslechteren dat onderzoek onmogelijk wordt. Het enkele feit dat [eiser] kennelijk vreest dat zijn verzoek door de procureur-generaal zal worden afgewezen, nu de advocaat-generaal van Hof Den Bosch niet bereid is gebleken tot afgifte van het materiaal, maakt het oordeel niet anders. Het is immers aan de procureur-generaal van de Hoge Raad zelfstandig een beslissing te nemen op een met redenen omkleed verzoek van [eiser] en die beslissing deugdelijk te motiveren. Daarop zal [eiser] moeten wachten. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) van de Staat betalen. Deze worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.
SH

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2008-2009, 32 045, nr. 3, p. 15 e.v.
2.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2008-2009, 32 045, nr. 3, p. 16