ECLI:NL:RBDHA:2025:2862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2392 en NL25.2393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat samen met het beroep wordt behandeld.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement bij overdracht aan Duitsland, en dat hij geen adequate toegang tot de rechter of rechtsbijstand heeft. De rechtbank stelt echter vast dat eiser geen concrete informatie heeft overlegd die aantoont dat er structurele tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van mensenrechtenverdragen door andere lidstaten.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn overdracht aan Duitsland zou leiden tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn geen rechtsmiddelen open tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2392 (beroep) en NL25.2393 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1986 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt ten eerste om alles wat eerder door hem is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert aan dat ten opzichte van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vreest bij overdracht aan Duitsland voor indirect refoulement. Eiser stelt dat hij geen adequate toegang tot de rechter of rechtsbijstand heeft, waardoor overdracht in strijd is met artikel 47 van het Handvest [2] wegens het niet hebben van een effectief rechtsmiddel. Tot slot voert eiser aan dat verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken en dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. Om onder deze tekortkomingen te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt is afhankelijk van de gegevens van de zaak.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd het voorgaande aannemelijk te maken. Eiser heeft geen concrete informatie overlegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De enkele stelling dat er in Duitsland zeer veel incidenten hebben voorgedaan is daartoe onvoldoende. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Verweerder wijst terecht op artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, waaruit volgt dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in geval van een beroepsprocedure. In het geval van eiser is gebleken dat er nog geen beslissing op zijn asielverzoek is, zodat er nog geen sprake is van een beroepsprocedure. Verweerder mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als eiser in Duitsland alsnog wordt geconfronteerd met tekortkomingen of problemen bij de behandeling of beoordeling van zijn asielaanvraag, in de opvang, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Duitse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk is. Het besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
Indirect refoulement
7. Ten aanzien van de vrees van eiser om te worden uitgezet naar Somalië, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [4] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [5] . Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van het betreffende land. Dat is in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde. De enkele vermelding van het bestaan van een nieuwe wet die het makkelijker zou maken om asielzoekers uit te zetten, leidt ten aanzien van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Duitsland van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
5.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.