ECLI:NL:RBDHA:2025:2862
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat samen met het beroep wordt behandeld.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement bij overdracht aan Duitsland, en dat hij geen adequate toegang tot de rechter of rechtsbijstand heeft. De rechtbank stelt echter vast dat eiser geen concrete informatie heeft overlegd die aantoont dat er structurele tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van mensenrechtenverdragen door andere lidstaten.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn overdracht aan Duitsland zou leiden tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn geen rechtsmiddelen open tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.