ECLI:NL:RBDHA:2025:2859
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn problemen met een mensensmokkelaar in Frankrijk. Hij betoogt dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zou zijn en dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen helpen.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn besluit het juiste beoordelingskader heeft gehanteerd en zijn beslissing voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan klagen bij de Franse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat Nederland in beginsel mag vertrouwen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Frankrijk zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn situatie aanleiding geeft om van dit beginsel af te wijken. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.