ECLI:NL:RBDHA:2025:2845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
09-373057-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996 te Aruba, die beschuldigd werd van diefstal van winkelgoederen bij Albert Heijn in Krimpen aan de Lek op 22 november 2024. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van goederen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting op 13 februari 2025 heeft de officier van justitie, mr. A.L.M. de L’Isle, betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.H.W. Spoelstra, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de goederen in een plastic tas heeft gestopt en de winkel heeft verlaten zonder te betalen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een voltooide diefstal en dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aanwezig was. De verdachte had eerder al meerdere keren voor soortgelijke delicten gestaan en was bekend met reclassering en hulpverlening, maar had deze hulp niet effectief kunnen benutten.

De rechtbank heeft besloten om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis niet van de duur van de maatregel wordt afgetrokken. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de problematiek van de verdachte een lange termijn behandeling vereisen. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/373057-24
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te Aruba,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 november 2024 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, althans in Nederland, winkelgoederen (waaronder makreel, bier en tonijn), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn (De Markt 317), in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024378543, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 42).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] (namens Albert Heijn Wiersma), opgemaakt op 22 november 2024, voor zover inhoudende (p. 5-6):
Plaats delict: De Markt 317 te Krimpen aan de Lek (AH Wiersma)
Pleegdatum/tijd: vrijdag 22 november 2024 omstreeks 15:35 uur
Ik heb de diefstal zelf gezien. De diefstal is gepleegd door één (1) verdachte. Ik heb de verdachte aangehouden. De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: Producten uit de winkel bijvoorbeeld: aardappelen, Grolsch bier, tonijn, tarwebloem enz.

2.Het geschrift, te weten een kassabon, voor zover inhoudende (p. 37):

Makreel
Grolsch Pils
Tonijn
Subtotaal: € 23,45
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2024, voor zover inhoudende (p. 7-8):
De Albert Heijn heeft daarbij camerabeelden verstrekt en ik zie daarop het volgende:
Ik zie dat de verdachte een aantal goederen in het winkelkarretje heeft liggen. Ik
zie verder op bewegende beelden dat hij probeert wat goederen te scannen bij de
zelfscankassa, maar dat lukt niet. Vervolgens zie ik op de bewegende beelden dat er
een vrouwelijke medewerker van de Albert Heijn naar de verdachte toe loopt, onbekend wat ze zeggen tegen elkaar. Ik zie op de bewegende beelden dat de verdachte naar een vaste kassa toe loopt en in de rij gaat staan.
Ik zie op bewegende beelden dat de verdachte om zich heen kijkt en vervolgens alle
goederen die in het winkelkarretje liggen, in de blauwe plastic tas van de Albert
Heijn stopt en het winkelkarretje laat staan, de kassa passeert, zonder de goederen
ter betaling aan de te bieden en verder wegloopt.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2024, voor zover inhoudende (p. 12-13):
Ik hoorde dat de medewerker het volgende over de camerabeelden verklaarde aan ons: De verdachte liep toen door richting de poortjes nabij de uitgang van de winkel. Daarna vroeg de verdachte aan de medewerker bij de zelfscankassa om poortjes te openen. De medewerker zei dat en nog wat in de tas van de verdachte zat. De verdachte opende zijn tas en zei dat deze goederen als had afgerekend. De verdachte wilde weg en liet dit zien door handgebaren. Met de handgebaren wilde hij dat de medewerker de poortje opende. Ik hoorde dat de medewerker zei dat de verdachte zei dat hij geen geld had om eten te kopen en dat hij zielig was.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 november 2024, voor zover inhoudende (p. 15-16):
Ik hoorde dat de verdachte zei dat zijn naam [verdachte] , was en dat hij geboren was op [geboortedatum] 1996. Ik, verbalisant [verbalisant] , zei dat [verdachte] niet tot antwoorden verplicht was en ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij het eten wat in de winkelmand stond in zijn tas had gedaan omdat hij dit niet kan betalen. Ik hoorde dat hij zei dat hij in de schuldhulpverlening zit en onder bewind voering staat maar dat hij van zijn bewindvoerder geen geld en/of een pinpas krijgt en dat hij daarom genoodzaakt is om zijn avondeten te stelen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte eerst heeft gepoogd winkelgoederen af te rekenen bij de zelfscankassa, wat niet gelukt is. De verdachte sluit vervolgens verderop aan in de rij bij de bemande kassa. Aldaar stopt hij op enig moment de boodschappen vanuit zijn kar in een plastic tas en passeert de bemande kassa zonder af te rekenen. Hij loopt vervolgens door naar de uitgang zonder aanstalten te maken om de boodschappen alsnog bij de zelfscankassa te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat reeds sprake is van een voltooide diefstal op het moment dat de verdachte voor het passeren van de kassa’s de winkelgoederen in de plastic tas stopt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte de goederen aan het zicht onttrokken en zichzelf de feitelijke heerschappij daarover verschaft (HR 22 maart 2011, LJN BP2627).
De rechtbank acht – anders dan de verdediging – ook bewezen dat verdachte het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening had. Op de terechtzitting als ook in zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte wisselend verklaard over hoe hij de goederen wilde afrekenen; met contant geld dan wel met een pinpas. De verdachte heeft ter zitting, ondanks vragen van de rechtbank, geen helderheid kunnen geven over hoe en waar hij de goederen wilde afrekenen. De rechtbank gaat daarom uit van hetgeen hij direct tegen de medewerker en de politie ter plaatse heeft verklaard, zoals hiervoor onder 3.3 uiteen is gezet. Hieruit volgt dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen geld had om eten te kopen en dat hij daarom genoodzaakt was om zijn avondeten te stelen. Het verweer van de raadsman dat het oogmerk ontbreekt, wordt gelet hierop dan ook verworpen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 november 2024 te Krimpen aan de Lek winkelgoederen (waaronder makreel, bier en tonijn), die aan Albert Heijn (De Markt 317) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd, waarbij de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet wordt afgetrokken van de duur van die maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Subsidiair, indien de rechtbank wel voornemens is een ISD-maatregel op te leggen, verzoekt de raadsman om die voor slechts één jaar op te leggen. Meer subsidiair verzoekt de raadsman om bij oplegging van een ISD-maatregel gedurende twee jaar de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van de maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten af te trekken van de duur van die maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat de maatschappij veel schade en overlast bezorgt. Uit het strafblad van de verdachte van 16 januari 2025 blijkt dat hij in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor delicten, veelal (winkel)diefstallen.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Fivoor over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel voor de verdachte. Dat rapport van 28 januari 2025 is opgemaakt en ondertekend door [naam 2] .
Uit het rapport volgt dat er sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte dakloos, had hij geen inkomen en was er sprake van problematisch multi-middelengebruik. Met name het alcoholgebruik heeft daarbij in het afgelopen jaar voor problemen gezorgd. De verdachte kent een geschiedenis van wisselende verblijfsplekken en heeft in verschillende begeleide woonvormen gewoond waar hij door zijn eigen gedrag telkens zijn woning kwijt raakt. Ook is er sprake van psychische problematiek. De verdachte is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis en traumatische stressstoornis waarvoor hij volgens de reclassering behandeld dient te worden. Tevens is hij bekend met het weigeren van medicatie wat een behandeltraject bemoeilijkt.
Er zijn binnen reclasseringstoezichten meerdere interventies ingezet, waaronder klinische behandelingen om te komen tot gedragsverandering en stabilisering. De verdachte toont zich daartoe meermalen gemotiveerd voor een behandeling maar het lukt hem niet om zich langdurig te houden aan afspraken en huisregels.
De reclassering ziet geen mogelijkheden voor interventies binnen een voorwaardelijk kader. De kans op stagnatie is volgens de reclassering in een voorwaardelijk traject te groot.
Voldoet de verdachte aan de vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten – de zogenoemde ‘harde criteria’ – voor het opleggen van de ISD-maatregel en overweegt daartoe als volgt. Het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voordat hij dit feit pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf.
Het feit waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan de zogeheten ‘zachte criteria’ voor het opleggen van een ISD-maatregel. De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Is de ISD-maatregel passend en geboden?
De rechtbank ziet dat de verdachte in de jaren 2022 tot en met 2024 in de vorm van een toezicht begeleiding van de reclassering heeft gekregen en dat hij tevens in een begeleide woonvorm heeft gezeten. Ook is er ingezet op een klinische behandeling, maar die is helaas door toedoen van de verdachte zelf niet van de grond gekomen. Alle hulp die de verdachte is geboden heeft niet geleid tot gedragsverandering.
De rechtbank ziet ook dat – hoewel de verdachte aan de voornoemde voorwaarden van een ISD-maatregel voldoet – het aantal justitiële contacten van de verdachte in het afgelopen jaar beperkt is gebleven. De rechtbank had graag gezien dat de (klinische) behandeling van de verdachte wel van de grond was gekomen, temeer nu duidelijk is dat verdachte deze hulp nodig heeft om niet wederom te recidiveren. De verdachte ziet ook in dat hij hulp nodig heeft en is ook gemotiveerd om een behandeltraject in te slaan, desnoods in de vorm van een ISD-maatregel. Nu de eerder ingezette trajecten in een voorwaardelijk kader niet geleid hebben tot een gedragsverandering en alternatieven ontbreken, ziet de rechtbank om de overlast en recidive te voorkomen geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de zware ISD-maatregel. Verder overweegt de rechtbank dat de veiligheid van goederen en personen de oplegging van de maatregel rechtvaardigt. Immers zorgen vermogensdelicten voor overlast bij de slachtoffers in het bijzonder en bij de samenleving in het algemeen.
De rechtbank realiseert zich dat de ISD-maatregel een langdurig traject is en heeft ook oog voor het bezwaar van de verdachte dat hij een ISD-maatregel van twee jaar te lang vindt duren. Toch acht de rechtbank gelet op de forse problematiek die er bij de verdachte is, maar ook ten behoeve van de optimale bescherming van de maatschappij, het opleggen van een ISD-maatregel van een kortere duur dan twee jaren niet aangewezen.
Op de terechtzitting is gebleken dat een lange klinische opname geïndiceerd is. De rechtbank vindt het derhalve belangrijk om voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, zodat deze een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de problematiek van de verdachte. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel. Op deze wijze kan de volle duur van de ISD-maatregel benut worden om de verdachte te helpen met zijn problematiek.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
TWEE)
JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lenderink, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.