ECLI:NL:RBDHA:2025:2811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49403 en NL24.49404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van een minderjarige vreemdeling met Keniaans paspoort

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zouden zijn. Eiser, geboren in 2000 en van Keniaanse nationaliteit, heeft verklaard dat hij de Somalische nationaliteit bezit en dat hij problemen heeft gehad in Somalië. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende inspanningen heeft geleverd om duidelijkheid te krijgen over de rechtsgeldigheid van zijn Keniaanse paspoort, maar dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser evident minderjarig is. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 8.400,- aan eiser voor onrechtmatige vrijheidsontneming en € 2.721,- aan proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.49403 (beroep)
NL24.49404 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum 1] 2000, van Keniaanse nationaliteit
alias:
[eiser],
geboren op [geboortedatum 2] 2008, van Somalische nationaliteit, eiser en verzoeker (eiser)
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank en de voorzieningenrechter (rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De minister heeft met het bestreden besluit van 4 december 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Met hetzelfde besluit heeft de minister aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met Kenia als land waarnaar hij moet terugkeren.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met een aanvullend besluit van 17 januari 2025 heeft de minister het terugkeerbesluit aangevuld met ‘Senegal’.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben meegedaan: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Ikar als tolk in de taal Somali en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij [eiser]
heet en geboren is op [geboortedatum 2] 2008. Verder heeft eiser verklaard dat hij de
Somalische nationaliteit heeft, tot de [naam 1] bevolkingsgroep behoort en dat hij in Somalië problemen heeft gehad met [naam 2] . Zij hebben hem mishandeld en zijn broer gedood. Ook hebben zij hem bedreigd en wilden zij dat hij zich bij hen zou aansluiten.
4.1.
Het asielrelaas bevat volgens de minister het volgende asielmotief:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.2.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Zo vindt de minister dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd en daar geen goede verklaring voor heeft. Ook vindt de minister dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Zijn verklaringen zijn namelijk tegenstrijdig met de gegevens op het echt bevonden Keniaans paspoort, terwijl hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het paspoort frauduleus heeft verkregen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de Keniaanse nationaliteit niet heeft of dat hij alleen de Somalische nationaliteit bezit. Daarnaast kan eiser volgens de minister in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd omdat hij probleemloos heeft gereisd met het Keniaans paspoort en hij pas tijdens het aanmeldgehoor stelt dat die persoonsgegevens niet kloppen. Gelet op het voorgaande heeft de minister de problemen in Somalië niet op geloofwaardigheid beoordeeld.
Inspanningsverplichting
5. Eiser voert als eerste aan dat hij een oprechte inspanning heeft geleverd om duidelijkheid te krijgen over het echt bevonden Keniaans paspoort en dat het nu aan de minister is om onderzoek in te stellen. Namens eiser is namelijk op 3 december 2024 contact gezocht met de Keniaanse ambassade om te vragen naar de rechtsgeldigheid van het paspoort. Op 18 december 2024 heeft de gemachtigde van eiser gerappelleerd. De gemachtigde heeft daarna getracht meermaals telefonisch contact te zoeken met de ambassade, maar er werd niet opgenomen. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2025 waarin het beroep gegrond is verklaard. [1] Het ging hier om een vreemdeling die op dezelfde dag als eiser met ook een echt bevonden Keniaans paspoort asiel vroeg. In die zaak zijn dezelfde stappen ondernomen richting de Keniaanse ambassade als in onderhavige zaak.
6. De rechtbank overweegt dat de Afdeling [2] in een uitspraak van 14 maart 2024 het toetsingskader heeft uiteengezet rondom de beoordeling van persoonsgegevens en de nationaliteit van een vreemdeling. [3] Hieruit volgt dat de minister in beginsel mag uitgaan van de gegevens zoals vermeld in een authentiek bevonden paspoort en dat het in de eerste plaats op de weg van de vreemdeling ligt om aannemelijk te maken dat een echt bevonden paspoort op een frauduleuze wijze is verkregen. Uit deze uitspraak volgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de Keniaanse autoriteiten een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het Keniaanse paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of zij eiser als hun onderdaan beschouwen. De Afdeling heeft in overweging 4 toegelicht hoe een vreemdeling dit kan doen. Zo wijst de Afdeling op contact opnemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van het land dat het paspoort heeft afgegeven in een voor hen gangbare taal. Daarnaast moet een vreemdeling de door de betreffende autoriteiten voorgeschreven procedures volgen, de gevraagde informatie verstrekken en zo nodig rappelleren. Als een vreemdeling onvoldoende moeite heeft gedaan om een verklaring, als hiervoor bedoeld, van de autoriteiten te verkrijgen, mag de minister ervan uitgaan dat de vreemdeling de nationaliteit heeft die op het paspoort is vermeld. Als een vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de minister om die autoriteiten te benaderen.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser aan de hand van het in bovengenoemde uitspraak gestelde voorbeeld, alles aan heeft gedaan waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de Keniaanse autoriteiten een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het Keniaanse paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of zij eiser als hun onderdaan beschouwen. De gemachtigde van eiser heeft namelijk op 3 december 2024 in het Engels per e-mail een bericht gestuurd naar de Keniaanse ambassade in Den Haag met de vraag of geverifieerd kan worden of het paspoort op een legale wijze is uitgegeven. Van de Keniaanse ambassade heeft de gemachtigde ook per e-mail een ontvangstbevestiging ontvangen. Vervolgens heeft de gemachtigde op 18 december 2024 per e-mail gerappelleerd. Ook hiervan heeft de gemachtigde per e-mail een ontvangstbevestiging ontvangen. Daarnaast heeft de gemachtigde op zitting toegelicht dat hij zowel op 14 januari 2025 als op 6 februari 2025 heeft geprobeerd telefonisch contact te zoeken met de ambassade. Dit is alleen niet gelukt omdat niemand heeft opgenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser contact heeft gezocht in een voor het land dat het paspoort heeft afgegeven gangbare taal en dat hij heeft gerappelleerd. Eiser heeft niet de voorgeschreven procedure gevolgd dan wel de gevraagde informatie verstrekt omdat een reactie van de Keniaanse autoriteiten is uitgebleven. Dat kan hem dan ook niet worden verweten. Dat de minister op de zitting stelt dat van eiser meer kan worden verwacht en dat zijn gemachtigde een afspraak had moeten maken bij de Keniaanse ambassade in Den Haag, wordt niet gevolgd door de rechtbank nu dit niet volgt uit bovengenoemde Afdelingsuitspraak. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser terecht opgemerkt dat hij als gemachtigde geen vergoeding krijgt voor dergelijke werkzaamheden. Gelet daarop kan dit redelijkerwijs ook niet van de gemachtigde van eiser en daarmee van eiser worden verwacht. Ook het standpunt van de minister dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen omdat hij een aangetekende brief had kunnen sturen, wordt niet gevolgd. De rechtbank ziet namelijk niet in wat de meerwaarde daarvan is ten opzichte van het sturen van een e-mail die gelet op de ontvangstbevestiging is ontvangen door de Keniaanse ambassade. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, dus dat het nu aan de minister is om die autoriteiten te benaderen. Deze beroepsgrond slaagt.
Minderjarigheid
8. Eiser voert verder aan dat niet kan worden uitgegaan van de leeftijd zoals volgt uit het Keniaanse paspoort. Er is nader onderzoek nodig naar de verklaringen en het document waaruit volgt dat hij zestien jaar oud is. In de zienswijze is verwezen naar het arrest van het EHRM [4] in de zaak Darboe en Camara [5] waaruit volgt dat sprake is van een vermoeden van minderjarigheid als de betrokkene verklaart minderjarig te zijn. Daarom kunnen zijn verklaringen daarover niet zomaar terzijde worden geschoven vanwege de omstandigheid dat hij een echt bevonden Keniaans paspoort heeft. Eiser voert aan dat er aanleiding en gelegenheid was om een leeftijdsschouw uit te voeren. De stelling uit het voornemen en het bestreden besluit dat er geen aanwijzingen zouden zijn dat eiser evident minderjarig is, is nu niet toetsbaar. Het is immers onduidelijk waarop dit is gebaseerd. Verder heeft de gemachtigde van eiser op 7 januari 2025 originele documenten ter onderzoek aan Bureau Documenten aangeboden. Eiser voert aan dat het onzorgvuldig is dat het resultaat nog steeds niet bekend is.
9. De minister heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat eiser evident minderjarig is. Dit standpunt wordt in het bestreden besluit herhaald. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de minister uitgaat van de meerderjarigheid van eiser aangezien er een echt bevonden Keniaans paspoort is overgelegd waar dit uit blijkt.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser evident minderjarig is. Het is de rechtbank onduidelijk op grond waarvan de minister tot deze conclusie is gekomen. Er heeft immers geen schouw plaatsgevonden. Het standpunt van de minister dat er geen schouw hoeft plaats te vinden omdat er een echt bevonden Keniaans paspoort is overgelegd, wordt niet gevolgd. Eiser heeft namelijk vanaf het begin aangevoerd dat hij minderjarig is [6] en ook een Somalische geboorteakte overgelegd waaruit volgt dat hij minderjarig zou zijn. Ook in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor is gewezen op de gestelde minderjarigheid van eiser. Dit is in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor herhaald. Hierbij is bovendien gevraagd om een leeftijdsschouw. In de zienswijze heeft eiser er wederom op gewezen dat er op zijn minst aanleiding is tot het uitvoeren van een leeftijdsschouw. Ook heeft de gemachtigde erop gewezen dat het gedrag en manier van reageren van eiser aansluit bij de gestelde minderjarigheid. Gelet op het voorgaande is het onzorgvuldig van de minister dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd van eiser door op zijn minst een leeftijdsschouw uit te voeren. Verder acht de rechtbank relevant dat zowel de rechtbank als de minister bekend is met meer zaken waarin vreemdelingen met een echt bevonden Keniaans paspoort – zoals ook eiser in deze zaak – stellen dat dit paspoort frauduleus is verkregen. De enkele omstandigheid dat een gestelde minderjarige vreemdeling een echt bevonden Keniaans paspoort heeft, ontslaat de minister dan ook niet van haar verplichting om goed onderzoek te doen naar de gestelde minderjarigheid. Anders bestaat namelijk het risico dat minderjarigen ten onrechte langdurig in bewaring worden gehouden. Hierbij acht de rechtbank relevant dat eiser – zoals ook volgt uit overweging 7 – een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de Keniaanse autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit. Gelet op het voorgaande ontbeert het besluit een deugdelijke motivering en is het besluit onzorgvuldig voorbereid. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Bewaring – schadevergoeding
11. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, moet de vrijheidsontnemende maatregel worden opgeheven. De zaak kan namelijk niet meer in de grensprocedure worden afgedaan.
11.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw [7] kan de rechtbank als zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gronden aanwezig aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. De maatregel was met ingang van 29 november 2024 (de dag waarop door de gemachtigde gemotiveerd is gewezen op het vermoeden van minderjarigheid en de geboorteakte) onrechtmatig. De rechtbank zal schadevergoeding toekennen voor 84 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 84 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 8.400,-.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
14. Omdat op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.49403:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 december 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en,
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 8.400,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.49404:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank en de voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
mr. K.C. van der Vegt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL24.49399 en NL24.49400.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Arrest van het EHRM van 21 juli 2022, zaaknummer 5797/17, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
6.Aanmeldgehoor pagina 3.
7.Vreemdelingenwet 2000.