ECLI:NL:RBDHA:2025:2789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
09-240598-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het laten ontploffen van een vuurwerkbom met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, toepassing jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 juli 2024 te 's-Gravenhage een ontploffing heeft veroorzaakt door open vuur in aanraking te brengen met een explosief (Cobra) en motorbenzine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een vuurwerkbom heeft laten ontploffen, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De verdachte, geboren in 2005, is in deze zaak behandeld onder het jeugdstrafrecht. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 heeft de officier van justitie een jeugddetentie van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uren. De verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft de bekennende verklaringen en andere bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 146 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 4.936,48 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en begeleiding door Reclassering Nederland.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer s: 09-240598-24
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven bij de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 6 februari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsvrouw van de verdachte is mr. D.J. Troost te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na
wijzigingvan de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te 's-Gravenhage, aan/bij (een portiek voor) een woning gelegen aan de [adres 2] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
en/of opzettelijk brand heeft gestichtdoor open vuur in aanraking te brengen met een explosief (Cobra) en/of met motorbenzine, althans een brandversnellende vloeistof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (delen van) die woning en/of
aangenzende woningen en/of panden en/of goederen in die woningen en/of
panden
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
bewoners van de (aangrenzende) woning(en)
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2023
en/of 7 juli 2024te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (een portiek voor en/of delen van) één of meerdere woningen gelegen aan de [straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met dien verstande dat vrijspraak moet volgen van het bestanddeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners van de (aangrenzende) woning(en)’.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen integrale vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024215424, van de politie eenheid Den Haag met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 233).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 februari 2025;
2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 14 november 2024;
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 7 juli 2024 (p. 12-14);
4. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 7 juli 2024 (p. 15-17);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 7 juli 2024 (p. 18-32);
6. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ([adres 3]
’s-Gravenhage), met bijlagen, opgemaakt op 7 juli 2024 (p. 109-149);
3.4
Bewijsoverwegingen
Door de raadsvrouw is betoogd dat niet bewezen kan worden dat er, als gevolg van de door de verdachte teweeggebrachte ontploffing, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners van de (aangrenzende) woning(en) te duchten was.
Om de vraag te beantwoorden of van de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, moet de rechtbank beoordelen of uit de bewijsmiddelen blijkt dat op het moment van het teweegbrengen van de ontploffing een dergelijk gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
De verdachte heeft bekend dat hij midden in de nacht, rond 02.30 uur, twee Cobra’s en een PET-fles met daarin motorbenzine, met elkaar verbonden heeft en tot ontploffing heeft gebracht in een portiek. De rechtbank kan aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen verder het volgende vast stellen.
Uit het proces-verbaal van het forensisch onderzoek komt het volgende naar voren. Het portiek in kwestie is twee meter lang en één meter breed en geeft via vier voordeuren toegang tot vier woningen (met de huisnummers [huisnummers]) op de eerste en tweede woonlaag. De bewoners van deze woningen kunnen hun woningen alleen verlaten via de gemeenschappelijke trap die naar de straat leidt. Naast schade in het portiek, werd gezien dat de voordeuren van de woningen met de huisnummers 127 en 129 door de kracht van de explosie waren geopend, dat de droogloopmat achter de voordeur van huisnummer 129 smelt- en brandschade vertoonde en de overgang van de dorpel naar de vloerbedekking in de woning met huisnummer 127 roetschade, rookschade en inbranding.
De bewoners van de woning met huisnummer 127 waren thuis.
In het proces-verbaal van bevindingen wordt vermeld dat de persoon die bij de politie melding maakte van de explosie, brand ontdekte bij de voordeur van de woning met huisnummer 129 en deze brand heeft geblust.
De verdachte veroorzaakte de explosie midden in de nacht, op een tijdstip dat mensen naar algemene ervaringsregels thuis zijn en slapen. De explosie werd veroorzaakt in een min of meer gesloten ruimte. Door de kracht van de explosie werden de voordeuren in het portiek uit hun bevestiging gedrukt. Aan de voordeur van de woning met huisnummer 129 ontstond brand. De deur van de woning met huisnummer 129 bevindt zich naast de voordeur van de woning met huisnummer 127. De bewoners van huisnummer 127 waren thuis.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond de reële kans dat, als de brand bij de voordeur van huisnummer 129 niet was geblust, het vuur verder zou zijn doorgeslagen naar de woningen met huisnummers 129 en 127, waarvan de voordeuren door de explosie al open waren gegaan. Dit wordt ook geconcludeerd in het proces-verbaal van het forensisch onderzoek. In de woning met huisnummer 129 was al sprake van smelt- en brandschade en in de woning met huisnummer 127 van roetschade, rookschade en inbranding.
Dit alles, in combinatie met de omstandigheid dat de bewoners van genoemde woningen hun woningen alleen kunnen verlaten langs de voorzijde, via de portiektrap, brengt de rechtbank tot het oordeel dat op het moment van de ontploffing voorzienbaar was dat er daardoor (ook) levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor – minst genomen - de bewoners van de woning met huisnummer 127 te duchten was. Dat er op nummer 129 geen mensen thuis waren, maakt dus niet dat er geen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De rechtbank acht daarom ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie:
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigd is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 7 juli 2024 te 's-Gravenhage bij een woning gelegen aan de [adres 2] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door open vuur in aanraking te brengen met een explosief (Cobra) en met motorbenzine, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (delen van) die woning en aang
renzende woningen en goederen in die woningen en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
debewoners van de aangrenzende woning te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en cursief weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door Reclassering Nederland, met bepaling dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen en het te laten bij oplegging van jeugddetentie gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapporten en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft een zware ontploffing veroorzaakt bij een woning. Hij heeft twee stuks
zwaar illegaal vuurwerk verbonden met een PET-flesje met motorbenzine en dat pakket tot ontploffing gebracht in een smal portiek, waarop vier woningen uit komen. Door deze ontploffing zijn ruiten gesneuveld, is stucwerk van het plafond gekomen en is aan een van de deuren brand ontstaan. Er was ook sprake van gevaar voor personen, vanwege de brandschade en het feit dat het portiek en de trap naar beneden de enige vluchtroute voor bewoners van de woningen zijn. De verdachte heeft zo een levensgevaarlijke situatie veroorzaakt. Het is slechts aan het snel blussen van de brand te danken dat er niet daadwerkelijk slachtoffers zijn gevallen. Het is gebleven bij
De verdachte heeft verklaard dat zijn doel was de bewoner van huisnummer 129 te laten schrikken. Hij had met deze persoon een conflict over de afwikkeling van een verkeersongeval. Hij heeft welbewust het aan hem door de politie gegeven advies om aangifte te doen, naast zich neergelegd. Hij heeft vervolgens doelbewust een explosief gemaakt van illegaal vuurwerk en motorbenzine. Hij is midden in de nacht naar het portiek gegaan, waar hij al eerder was geweest en waarvan hij dus heeft kunnen zien en beseffen hoe krap het daar is. De verdachte heeft ruim voldoende tijd gehad om zijn plan te overdenken en er op terug te komen en zich te realiseren dat hij op een andere manier moest reageren. Hij had zich ook kunnen en moeten realiseren dat hij met de ontploffing meer mensen kon raken dan alleen het beoogde slachtoffer. De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte dat hij wist dat de bewoner van nummer 129 niet thuis was overigens ongeloofwaardig.
Dit alles getuigt naar het oordeel van de rechtbank meer van een wraakactie dan van louter een oogmerk om iemand (met alleen een harde vuurwerkknal) te laten schrikken. De verdachte heeft zich kennelijk totaal laten leiden door zijn frustratie en voor lief genomen wat de gevolgen van de ontploffing voor anderen konden zijn. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Dergelijke feiten veroorzaken bij de bewoners en omwonenden en in de samenleving in het algemeen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 januari 2025, waaruit blijkt dat hij op 10 januari 2024 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen van 15 uren werkstraf voor het plegen van mishandeling. Uit het strafblad blijkt ook dat hij op 14 november 2024 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Vanwege deze veroordeling is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) en van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). Uit het meest recente rapport van de reclassering van 28 januari 2025 blijkt - kort samengevat - dat de verdachte zich lijkt te hebben herpakt en zich richt op het halen van zijn diploma. Hij heeft een bijbaan en accepteert thuis het gezag van zijn ouders, die hem begrenzen en hem controleren. Er is geen sprake van een delictpatroon. De verdachte lijkt behoorlijk geschrokken te zijn van de gevolgen van zijn actie en lijkt enigszins te zijn beïnvloed door een verkoper van Cobra’s. Dat hij de keuze maakte om het ernstige geweldsdelict te plegen, is zorgelijk en de reclassering vindt aandacht nodig voor het maken van keuzes door de verdachte en voor zijn sociale netwerk. Het risico op recidive wordt laag-gemiddeld ingeschat. Op basis van het ASR-wegingskader adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij lijkt nog ontvankelijk voor pedagogische begeleiding en komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. De reclassering vindt het niet gewenst dat de verdachte weer wordt gedetineerd, omdat dan zijn schoolgang zal stagneren. De verdachte houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden die gelden sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Hij is aangemeld voor een coachingtraject bij E25. Geadviseerd wordt om hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante begeleiding van een coach van E25 of een soortgelijke instelling, en het volgen van onderwijs, met opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte daarbij te begeleiden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren, maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt - het jeugdstrafrecht toepassen. Vast staat dat de verdachte de leeftijd van 18 jaren had bereikt toen hij het feit pleegde. Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, het gegeven advies en de daarin geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie.
De rechtbank zal minder zware straffen opleggen dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank kent meer gewicht toe aan de positieve ontwikkelingen zoals die zijn beschreven door de reclassering en aan het belang van de borging van de schoolgang en begeleiding van de verdachte. De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest (te weten: 56 dagen) en een voorwaardelijk strafdeel van 90 dagen jeugddetentie met daaraan verbonden een proeftijd van 2 jaren en daarbij de voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Dit betekent dat de verdachte zijn opleiding kan vervolgen en dat de reeds ingezette hulpverlening niet wordt doorkruist. Met oplegging van het voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast vindt de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf passend van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Geen dadelijke uitvoerbaarheidDe officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden gevorderd. In verband daarmee overweegt de rechtbank dat uit het rapport van de reclassering naar voren komt dat geen sprake is van een hoog recidiverisico en dat de verdachte gemotiveerd is om zich te houden aan de te stellen voorwaarden inclusief schoolgang en begeleiding door een coach. De rechtbank is van oordeel dat voor dadelijke uitvoerbaarheid van de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht geen grond bestaat.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.936,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op materiële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd in dit geval te bepalen dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat deze onvoldoende onderbouwd is, uitgezonderd de gevorderde vergoeding voor een droogloopmat. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het toepassen van gijzeling bij een eventuele schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de gevorderde schade voldoende heeft onderbouwd. Waar dat gezien het bijgevoegde overzicht van toepassing was, heeft zij in haar berekening alleen het hem betreffende deel van de schade in de vordering opgenomen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.936,48, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] .
Geen gijzeling
De rechtbank zal hierbij bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast als het bedrag niet of niet volledig betaald wordt of de verdachte geen volledig verhaal biedt. De rechtbank ziet in tegenstelling tot de officier van justitie geen aanleiding om in dit specifieke geval af te wijken van de landelijke afspraken om - bij toepassing van het jeugdstrafrecht - de gijzeling te bepalen op nul dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
primair
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
146 DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (de rechtbank gaat uit van 56 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2
.gedurende de proeftijd en zo lang de reclassering dat nodig vindt, meewerkt aan de begeleiding door een coach van E25 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
3. gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onderwijs volgt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 DAGEN;
benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 4.936,48, materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
kostenveroordeling verdachte
veroordeelt de verdachte in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.936,48, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.E. Bierling, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2025.
mr. Wortelboer buiten staat zijnde mede te ondertekenen.