Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever, de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Autoriteit Consument en Markt. De werkneemster, die sinds 2009 in dienst is als Senior Inspecteur, vorderde dat haar werkgever haar in de gelegenheid zou stellen haar gebruikelijke werkzaamheden te verrichten. De werkneemster was in een verbetertraject geplaatst vanwege haar functioneren, maar betwistte de rechtmatigheid van dit traject en de daaropvolgende maatregelen die haar door de werkgever waren opgelegd. De werkgever voerde aan dat de werkneemster onvoldoende verbetering had getoond en dat het toedelen van projecten onder zijn instructierecht viel. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat de werkneemster ongeschikt was voor haar werkzaamheden en dat de wijziging van haar takenpakket niet gerechtvaardigd was. De vordering van de werkneemster werd toegewezen, met de bepaling dat zij haar werkzaamheden kon hervatten zodra zij hersteld was gemeld. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot betaling van proceskosten en een dwangsom voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldeed.