ECLI:NL:RBDHA:2025:272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
NL24.17789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring

Op 10 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die in vreemdelingenbewaring was gesteld, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht had ingetrokken. Dit besluit hield tevens in dat de verzoeker onmiddellijk de Europese Unie moest verlaten en dat er een zwaar inreisverbod was opgelegd. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat zijn bezwaar gegrond zou zijn en hij in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft en dat de verzoeker niet in Nederland mocht afwachten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. Ook werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17789

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

Bij besluit van 29 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van verzoeker ingetrokken met terugwerkende kracht tot 23 mei 2021 en bepaald dat eiser onmiddellijk de Europese Unie moet verlaten. Daarnaast is tegen eiser een zwaar inreisverbod uitgevaardigd en is een besluit tot signalering opgelegd.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Desgevraagd heeft verweerder gereageerd op dat verzoek.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 6 januari 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om spoedig uitspraak te doen op zijn verzoek omdat hij op diezelfde datum in vreemdelingenbewaring is gesteld ter fine van uitzetting naar zijn land van herkomst. Verzoeker stelt dat het aannemelijk is dat zijn bezwaar gegrond zal worden verklaard en dat hij nog in de gelegenheid moet worden gesteld om op zijn bezwaar te worden gehoord.
3. Het bestreden besluit houdt in dat verzoeker niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij uitzetbaar is. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking en verweerder heeft bepaald dat verzoeker het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. De omstandigheid dat verzoeker in bewaring is gesteld, impliceert weliswaar dat verweerder de uitzetting van verzoeker aan het voorbereiden is, maar verweerder heeft in zijn reactie op het verzoek laten weten dat een concrete uitzettingsdatum niet bekend is. Er is nu dan ook geen grond om aan te nemen dat verzoeker wordt uitgezet voordat op het bezwaar zal worden beslist. Om die reden kan niet worden gezegd dat sprake is van de vereiste onverwijlde spoed. Evenmin is het de voorzieningenrechter gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
4. De conclusie is daarom dat het verzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.