ECLI:NL:RBDHA:2025:2717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
09-171894-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veertienjarige verdachte voor mishandeling en openlijk geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veertienjarige verdachte, die zich in een periode van één maand schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder mishandelingen en openlijk geweldpleging. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 16 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren, waarvan 35 uren als leerstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij meerdere geweldsincidenten, waarbij slachtoffers werden mishandeld en openlijk geweld werd gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar heeft wel bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, haar blanco strafblad en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar normoverschrijdende gedragsstoornis en de noodzaak voor behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-171894-23
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 30 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.A. de Vries en de advocaat van de verdachte is mr. T. Venneman te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. poging tot het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade gepleegd op 28 mei 2023 te Zoetermeer tegen [naam 1] , dan wel het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade;
2. poging tot het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade gepleegd op 8 juni 2023 te Zoetermeer tegen [naam 2] , dan wel het medeplegen van mishandeling;
3. medeplegen van een diefstal met geweld gepleegd op 27 juni 2023 te Zoetermeer tegen [naam 3] ;
4. openlijke geweldpleging gepleegd op 27 juni 2023 te Zoetermeer tegen [naam 3] ;
5. openlijke geweldpleging gepleegd op 8 juni 2023 te Zoetermeer tegen [naam 2] ;
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair, voor zover het ziet op voorbedachten rade, 2 primair en 3 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.5
Partiële vrijspraak feit 1 subsidiair (voorbedachten rade)
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van mishandeling met voorbedachten rade.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is met de verdediging eens dat er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan om de aangeefster [naam 1] te mishandelen. De verdachte en haar medeverdachten zagen de aangeefster bij het langslopen zitten in een restaurant waarna zij daar naar binnen zijn gegaan. Zij hebben in eerste instantie geprobeerd om de aangeefster mee naar buiten te krijgen. Toen de aangeefster dat weigerde heeft de medeverdachte als eerste de aangeefster geslagen. Uit het dossier blijkt niet dat er op eerdere momenten tussen de verdachten is gesproken om de aangeefster te mishandelen. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de verdachten de aangeefster in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben geslagen toen zij haar in het restaurant zagen zitten.
3.6
Vrijspraak feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.7
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2 en 5
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.8
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1 en 4
De rechtbank voor feiten 1 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023214667, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 285).
Feit 1
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 29 mei 2023 (p. 79-85);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juni 2023 (p. 88-109);
Feit 4
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 169-183);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 194-197);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 198-200).
3.9
Bewijsoverwegingen feit 2 (poging zware mishandeling) en feit 5 (openlijke geweldpleging)
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor de poging tot zware mishandeling en de voorbedachten rade daarvan. Het geven van een knietje is onvoldoende om vast te stellen dat er sprake zou zijn geweest van een poging tot zware mishandeling. Daarnaast is er tussen de verdachten geen plan gemaakt om de aangeefster [naam 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachten kwamen de aangeefster per toeval tegen.
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, kan worden vastgesteld dat de aangeefster [naam 2] op 8 juni 2023 is mishandeld. De aangeefster heeft verklaard dat er drie meisjes op haar af kwamen rennen. De aangeefster werd bespuugd, in haar gezicht geslagen, aan haar haren getrokken en er werden knietjes in haar gezicht gegeven. Dit wordt ook bevestigd door het proces-verbaal inhoudende de beschrijving van de camerabeelden van de mishandeling. De verdachte heeft bovendien bekend dat zij deze geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten en dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 5 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdachte wordt niet alleen verdacht van openlijke geweldpleging tegen de aangeefster [naam 2] , maar ook (onder feit 2) van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (al dan niet met voorbedachten rade).
Met betrekking tot de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft de aangeefster aan haar haren getrokken, haar hoofd naar beneden getrokken en zij heeft haar vervolgens meerdere knietjes in het gezicht en tegen het hoofd gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Door de aangeefster meerdere knietjes te geven in het gezicht en tegen het hoofd, een gevoelig en vitaal onderdeel van het lichaam, te geven, bestaat immers een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daarbij zwaar gewond zou kunnen raken. Deze aanmerkelijke kans heeft de verdachte ook bewust aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank merkt daarbij op dat de knie een hard onderdeel van het lijf is en dat de beweging die ‘een knietje geven’ ondanks het gebruik van het verkleinwoord, een hele harde geweldshandeling is.
Ook ten aanzien van dit feit zal de rechtbank toetsen of er sprake is van voorbedachten rade. De rechtbank is het met de verdediging eens dat er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan om de aangeefster te mishandelen. De verdachte en haar medeverdachten wisten van tevoren niet waar de aangeefster zich op dat moment bevond. In het dossier bevindt zich wel een verklaring van een getuige die heeft verklaard dat de verdachte in haar telefoon had gekeken om de locatie van de aangeefster te achterhalen, maar dat was uren voordat de daadwerkelijke mishandeling heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft de aangeefster niet onmiddellijk opgezocht. De verdachte en de medeverdachten kwamen de aangeefster toevallig tegen bij de tramhalte, nadat zij die middag in het centrum waren geweest. Uit het dossier blijkt ook niet dat er op eerdere momenten tussen de verdachten is gesproken om de aangeefster te mishandelen. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de verdachten de aangeefster in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben geslagen toen zij haar bij de tramhalte tegen kwamen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde voorbedachten rade.
Het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.1
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
subsidiair impliciet subsidiair:
zij op 28 mei 2023 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander, [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] meermalen met vuisten tegen het hoofd/in het gezicht/tegen het lichaam heeft geslagen;
2
primair impliciet subsidiair
zij op 8 juni 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om aan [naam 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 2] meermalen in het gezicht/tegen het hoofd/lichaam met vuisten heeft geslagen en meermalen een knietje tegen het gezicht van die [naam 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
zij op 27 juni 2023 te Zoetermeer openlijk, te weten, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam 3] door;
- die [naam 3] in een parkeergarage op te zoeken;
- die [naam 3] meermalen te slaan;
- die [naam 3] op de knieën te dwingen en
- die [naam 3] te bespugen;
5
zij op 8 juni 2023 te Zoetermeer openlijk, te weten, de tramhalte Stadhuisplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 2] door
- die [naam 2] meermalen in het gezicht/tegen het hoofd/lichaam te slaan;
- die [naam 2] een knietje te geven;
- aan het haar van die [naam 2] te trekken en
- dit geweld op te nemen;
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten schedeltrauma en hematomen, ten gevolgde heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 46 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij de jeugdreclassering, dat zij moet meewerken met een coach en naar een dagbesteding gaat.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 70 uren en de leerstraf TACt van 35 uren gevorderd.
De officier van justitie heeft ook gevorderd het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [naam 2] , waarbij tegenover elke overtreding drie dagen vervangende hechtenis staat, met een totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis van ten hoogste drie maanden. De officier van justitie heeft de dadelijk uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte geen jeugddetentie op te leggen, maar te volstaan met een deels voorwaardelijke werkstraf. De verdediging heeft ook verzocht om geen vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen omdat daar geen noodzaak voor is. De verdachte heeft geen behoefte aan contact met het slachtoffer en zij zoekt het contact ook niet op.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van slechts één maand als veertienjarige schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, te weten mishandelingen en openlijk geweldpleging. Het geweld van de verdachte is in deze periode van een eenvoudige mishandeling geëscaleerd naar openlijk geweld en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zich hierbij telkens bemoeid met van haar vriendinnen waar zij zelf verder niet bij betrokken was. Zij vond het nodig om voor haar vriendinnen verhaal te halen bij de slachtoffers. Dit deed zij door aan haren te trekken, in gezichten te stompen, knietjes te geven en te spugen naar de slachtoffers. Deze incidenten zijn ook gefilmd en op social media verspreid, wat het voor de slachtoffers extra vernederend maakt. De slachtoffers zullen daardoor nog lange tijd geconfronteerd (kunnen) worden met hetgeen hen is overkomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gepleegde geweld kunnen ondervinden. Bovendien hebben de geweldsincidenten zich in het openbaar, namelijk buiten op straat en op klaarlichte dag, afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 januari 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 maart 2024 en 23 januari 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de risico’s onverminderd zijn gebleken. De Raad vindt behandeling nog steeds passend. Echter, ziet de Raad ook dat het tot op heden niet gelukt is een behandeling op te starten. De Raad wijkt niet af van het eerder gegeven strafadvies, waarbij de focus op het volgen van behandeling ligt. Met een werkstraf ervaart de verdachte de consequenties van het onwenselijke en strafbare gedrag dat ze heeft laten zien gedurende de korte periode dat deze delicten gepleegd zijn. Het voorwaardelijke deel (werkstraf) kan dienen als de spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’. De jeugdreclasseerder kan de verdachte ondersteunen en begeleiden in het aanleren van vaardigheden als emotieregulatie en het herkennen van probleemsituaties. Ook kan de jeugdreclasseerder toezicht houden op de thuissituatie van de verdachte, waarbij moeder ondersteund dient te worden in het begeleiden van de verdachte. Daarnaast is het van belang dat de verdachte weer naar school en/of haar dagbesteding gaat en ook hier kan de jeugdreclasseerder haar bij ondersteunen. Als bijzondere voorwaarden vindt de Raad het voornamelijk belangrijk dat de verdachte
meewerkt aan het volgen van behandeling bij E25 of een soortgelijke instantie.
Daarnaast dient de verdachte te werken aan dagbesteding/school en het meewerken aan een coachingstraject.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt. De jeugdreclassering geeft de voorkeur aan het opleggen van een leerstraf in plaats van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte mee zal moeten werken aan een behandeling. Als de behandeling wordt opgelegd in de vorm van een (leer)straf zal de verdachte meer druk ervaren dat het nodig is dat zij aan haar agressie gaat werken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het psychologisch rapport van drs. A.M.I. Peelen (GZ-psycholoog) van 22 december 2023. De rapportage is net iets ouder dan een jaar en in veel opzichten nog relevant. De rechtbank bank zal daarvan – met de nodige voorzichtigheid toch gebruik maken, Uit de rapportage volgt – kort samengevat – dat er ten tijde van het plegen van het plegen van de tenlastegelegde feiten bij de verdachte sprake was van een normoverschrijdende gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Gezien wordt dat de beperkte morele ontwikkeling, het zelfbepalende gedrag en de geringe coping strategieën om sociale oplossingen voor haar problemen te bedenken, leiden tot impulsief en antisociaal gedrag. De verdachte is weinig geneigd zich te verplaatsen in de ander of haar gedrag af te stemmen op een ander. De verdachte heeft snel het gevoel dat haar onrecht wordt aangedaan en speelt dan voor eigen rechter. Daarnaast laat zij zich niet sturen en begeleiden door haar ouders, wordt haar gedrag goedgekeurd door haar moeder, waardoor ze haar eigen gang kan gaan. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er is een hoog risico op toekomstig gewelddadig gedrag indien geen verdere begeleiding/behandeling wordt ingezet. Vanuit de klinische indruk worden de geringe opvoedvaardigheden van moeder, de geringe copingvaardigheden, de beperkte morele ontwikkeling, delinquent gedrag bij broer en zus, en het zelfbepalende gedrag ten opzichte van positieve autoriteitsfiguren als risicovol gezien.
Ten gunste van de ontwikkeling van de verdachte en ter afname van de risicofactoren op recidive is het belangrijk dat de verdachte een dagbesteding heeft en behandeling gaat krijgen gericht op het reguleren van haar agressie, ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen, het aanleren van alternatieve copingstrategieën en het aanleren van prosociale gedragsalternatieven.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 juli 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarmee is de redelijke termijn met twee maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Voor mishandeling is het uitgangspunt een taakstraf van 40 uren en voor zware mishandeling door middel van schoppen/trappen is het uitgangspunt een jeugddetentie vanaf 3 maanden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, maar heeft ook in aanmerking genomen dat de verdachte nog heel jong was. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte lang in een schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij goed aan de voorwaarden heeft gehouden en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank acht het bovendien van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen voor de duur van de dagen die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf voor de duur van 100 uren. Van deze taakstraf wordt een deel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en opdat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf bestaande uit een leerstraf TACt Regulier op voor de duur van 35 uren, bij niet voldoen te vervangen door 17 dagen jeugddetentie. Het is van groot belang dat de verdachte gaat werken aan haar agressie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank de noodzaak tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [naam 2] , onvoldoende gebleken. De rechtbank zal deze maatregel dan ook niet opleggen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 4] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 195,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 45,- aan materiële schade en € 150,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. K. Zech, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 906,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 156,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Tenslotte is gevraagd aan de verdachte een contactverbod met [naam 2] op te leggen als bijzondere voorwaarde, voor de duur van twee jaar alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met [naam 2] , voor de duur van vijf jaren, en beiden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
[naam 3] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 5] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering is in de zaak van de medeverdachte al volledig toegewezen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze volledig toegewezen kunnen worden, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] bepleit dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de schade al betaald is door de medeverdachte.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] heeft de raadsman bepleit dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Er is door de benadeelde partij bij de politie niets gezegd over de schade aan de kleding en schoenen. Ten aanzien van de immateriële schade is de raadsman van mening dat ook deze schade onvoldoende is onderbouwd. Deze schade zal aldus de raadsman moeten worden gematigd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 3] is de raadsman van mening dat deze schade onvoldoende onderbouwd is. Bovendien blijkt onvoldoende het causaal verband tussen de gevorderde schade en het openlijk geweld. De schade zal wat de raadsman betreft aanzienlijk moeten worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de gevorderde schade al is vergoed door de medeverdachte. De benadeelde partij heeft geen belang meer bij de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post kleding en schoenen, is namens de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,- . De benadeelde partij zal in het overige gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 656,-, bestaande uit € 156,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
De rechtbank zal de vorderingen tot opleggen van een contactverbod als bijzondere voorwaarde en een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod afwijzen. Zoals hierboven reeds overwogen is er voor dergelijke maatregelen geen noodzaak.
De vordering van de benadeelde partij [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 300,- . De benadeelde partij zal in het overige gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 300,- aan immateriële schade. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.10 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair impliciet subsidiair:
medeplegen van mishandeling;
ten aanzien van feit 2 primair impliciet subsidiair en feit 5:
eendaadse samenloop van
poging tot het medeplegen van zware mishandeling;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 4:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
16 (zestien) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, groot
20 (twintig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Zoetermeer op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach van E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met haar worden gemaakt;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten TACt Regulier, voor de duur van
35 (vijfendertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
17 (zeventien) dagen;
de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij
[naam 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[naam 1]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam 2]te betalen een bedrag van
€ 656,-(
zegge: zeshonderdzesenvijftig euro), bestaande uit € 156,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 2]voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij
[naam 2], begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam 2]te betalen
€ 656,-(
zegge: zeshonderdzesenvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[naam 2]tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam 3]te betalen een bedrag van
€ 300,-(
zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 3]voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij
[naam 3], begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam 3]te betalen
€ 300,-(
zegge: driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[naam 3]tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. E. van Die, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.