6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van slechts één maand als veertienjarige schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, te weten mishandelingen en openlijk geweldpleging. Het geweld van de verdachte is in deze periode van een eenvoudige mishandeling geëscaleerd naar openlijk geweld en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zich hierbij telkens bemoeid met van haar vriendinnen waar zij zelf verder niet bij betrokken was. Zij vond het nodig om voor haar vriendinnen verhaal te halen bij de slachtoffers. Dit deed zij door aan haren te trekken, in gezichten te stompen, knietjes te geven en te spugen naar de slachtoffers. Deze incidenten zijn ook gefilmd en op social media verspreid, wat het voor de slachtoffers extra vernederend maakt. De slachtoffers zullen daardoor nog lange tijd geconfronteerd (kunnen) worden met hetgeen hen is overkomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gepleegde geweld kunnen ondervinden. Bovendien hebben de geweldsincidenten zich in het openbaar, namelijk buiten op straat en op klaarlichte dag, afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 januari 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 maart 2024 en 23 januari 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de risico’s onverminderd zijn gebleken. De Raad vindt behandeling nog steeds passend. Echter, ziet de Raad ook dat het tot op heden niet gelukt is een behandeling op te starten. De Raad wijkt niet af van het eerder gegeven strafadvies, waarbij de focus op het volgen van behandeling ligt. Met een werkstraf ervaart de verdachte de consequenties van het onwenselijke en strafbare gedrag dat ze heeft laten zien gedurende de korte periode dat deze delicten gepleegd zijn. Het voorwaardelijke deel (werkstraf) kan dienen als de spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’. De jeugdreclasseerder kan de verdachte ondersteunen en begeleiden in het aanleren van vaardigheden als emotieregulatie en het herkennen van probleemsituaties. Ook kan de jeugdreclasseerder toezicht houden op de thuissituatie van de verdachte, waarbij moeder ondersteund dient te worden in het begeleiden van de verdachte. Daarnaast is het van belang dat de verdachte weer naar school en/of haar dagbesteding gaat en ook hier kan de jeugdreclasseerder haar bij ondersteunen. Als bijzondere voorwaarden vindt de Raad het voornamelijk belangrijk dat de verdachte
meewerkt aan het volgen van behandeling bij E25 of een soortgelijke instantie.
Daarnaast dient de verdachte te werken aan dagbesteding/school en het meewerken aan een coachingstraject.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt. De jeugdreclassering geeft de voorkeur aan het opleggen van een leerstraf in plaats van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte mee zal moeten werken aan een behandeling. Als de behandeling wordt opgelegd in de vorm van een (leer)straf zal de verdachte meer druk ervaren dat het nodig is dat zij aan haar agressie gaat werken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het psychologisch rapport van drs. A.M.I. Peelen (GZ-psycholoog) van 22 december 2023. De rapportage is net iets ouder dan een jaar en in veel opzichten nog relevant. De rechtbank bank zal daarvan – met de nodige voorzichtigheid toch gebruik maken, Uit de rapportage volgt – kort samengevat – dat er ten tijde van het plegen van het plegen van de tenlastegelegde feiten bij de verdachte sprake was van een normoverschrijdende gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Gezien wordt dat de beperkte morele ontwikkeling, het zelfbepalende gedrag en de geringe coping strategieën om sociale oplossingen voor haar problemen te bedenken, leiden tot impulsief en antisociaal gedrag. De verdachte is weinig geneigd zich te verplaatsen in de ander of haar gedrag af te stemmen op een ander. De verdachte heeft snel het gevoel dat haar onrecht wordt aangedaan en speelt dan voor eigen rechter. Daarnaast laat zij zich niet sturen en begeleiden door haar ouders, wordt haar gedrag goedgekeurd door haar moeder, waardoor ze haar eigen gang kan gaan. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er is een hoog risico op toekomstig gewelddadig gedrag indien geen verdere begeleiding/behandeling wordt ingezet. Vanuit de klinische indruk worden de geringe opvoedvaardigheden van moeder, de geringe copingvaardigheden, de beperkte morele ontwikkeling, delinquent gedrag bij broer en zus, en het zelfbepalende gedrag ten opzichte van positieve autoriteitsfiguren als risicovol gezien.
Ten gunste van de ontwikkeling van de verdachte en ter afname van de risicofactoren op recidive is het belangrijk dat de verdachte een dagbesteding heeft en behandeling gaat krijgen gericht op het reguleren van haar agressie, ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen, het aanleren van alternatieve copingstrategieën en het aanleren van prosociale gedragsalternatieven.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 juli 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarmee is de redelijke termijn met twee maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Voor mishandeling is het uitgangspunt een taakstraf van 40 uren en voor zware mishandeling door middel van schoppen/trappen is het uitgangspunt een jeugddetentie vanaf 3 maanden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, maar heeft ook in aanmerking genomen dat de verdachte nog heel jong was. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte lang in een schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij goed aan de voorwaarden heeft gehouden en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank acht het bovendien van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen voor de duur van de dagen die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf voor de duur van 100 uren. Van deze taakstraf wordt een deel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en opdat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf bestaande uit een leerstraf TACt Regulier op voor de duur van 35 uren, bij niet voldoen te vervangen door 17 dagen jeugddetentie. Het is van groot belang dat de verdachte gaat werken aan haar agressie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank de noodzaak tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [naam 2] , onvoldoende gebleken. De rechtbank zal deze maatregel dan ook niet opleggen.