ECLI:NL:RBDHA:2025:270
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afzien van hoorzitting en beoordeling van handhaving bij plaatsing zeecontainer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het illegaal plaatsen van een zeecontainer in de nabijheid van een groenstrook. Het college heeft het verzoek afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd door het college kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding was, omdat tijdens een controle op 8 juli 2022 geen zeecontainer was aangetroffen. Bovendien was er een melding gedaan voor het innemen van de openbare weg voor het plaatsen van objecten, waaronder de zeecontainer, voor een bepaalde periode. Hierdoor was de plaatsing van de zeecontainer rechtmatig.
De rechtbank merkte op dat er wel een zorgvuldigheidsgebrek was in de procedure, omdat het college had afgezien van het horen van eiser. Dit gebrek werd echter gepasseerd, omdat eiser zijn bezwaren inhoudelijk had kunnen toelichten. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser, maar verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures, maar ook dat niet elke procedurele fout leidt tot vernietiging van een besluit als de belangen van de betrokkenen niet zijn geschaad.