ECLI:NL:RBDHA:2025:2685
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag op 13 januari 2025 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Tijdens de zitting op 20 februari 2025 is eiser echter niet verschenen, terwijl de minister zich wel heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vervolgens onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft allereerst onderzocht of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Uit een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bleek dat eiser op 4 februari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij eiser voor het laatst in januari heeft gezien en sindsdien geen contact meer heeft gehad. De rechtbank concludeert dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk heeft verzocht.
Gezien de omstandigheden en het gebrek aan contact met de gemachtigde, oordeelt de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.