ECLI:NL:RBDHA:2025:2676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
22/782, 22/794, 22/1415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorschriften voor afscherming van assimilatiebelichting voor kassen en de beoordeling van lichthinder

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 22/782, 22/794 en 22/1415, waarin eisers, bewoners van Waddinxveen, beroep hebben ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Deze besluiten betroffen maatwerkvoorschriften voor de afscherming van assimilatiebelichting van de kassen van de rozenkwekerijen Porta Nova B.V. en Marjoland B.V. De eisers voerden aan dat de maatwerkvoorschriften onvoldoende bescherming bieden tegen lichthinder, die zij ervaren als gevolg van de lichtuitstraling vanuit de kassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken tot het stellen van maatwerkvoorschriften dateren van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor het oude recht van toepassing blijft. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de maatwerkvoorschriften in redelijkheid zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de periode waarvoor dit besluit gold inmiddels was verstreken. De beroepen tegen de bestreden besluiten II, III en IV zijn ongegrond verklaard, en eisers krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de deskundigheid van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (Stab) ingeschakeld om de maatwerkvoorschriften te beoordelen, en heeft geconcludeerd dat de maatwerkvoorschriften voldoen aan de vereisten van het Activiteitenbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/782, 22/794 en 22/1415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: E. Herben).

in zaken SGR 22/782 en 22/1415 neemt als derde-partij aan de zaken deel: Rozenkwekerij Porta Nova B.V. uit Waddinxveen,

in zaak SGR 22/794 neemt als derde-partij aan de zaak deel:
Marjoland B.V.uit Waddinxveen
(samen te noemen: derde-partijen, gemachtigde: mr. J. Schrijnemaekers).

Procesverloop

Zaak SGR 22/1415
Bij besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder voor de kassen in afdelingen 3 en 4 van rozenkwekerij Porta Nova B.V. (Porta Nova), gelegen op de [adres 1] (oneven huisnummers) te [vestigingsplaats], maatwerkvoorschriften voor afscherming van assimilatiebelichting vastgesteld voor de periode van 1 september 2019 tot 1 mei 2022.
Eisers hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 juni 2023 (bestreden besluit II) heeft verweerder voor de kassen in afdelingen 3 en 4 van Porta Nova maatwerkvoorschriften voor afscherming van assimilatiebelichting vastgesteld voor de periode van 1 september 2022 tot 1 mei 2025.
Ook tegen bestreden besluit II hebben eisers beroep ingesteld.
Zaak SGR 22/782
Bij besluit van 23 december 2021 (bestreden besluit III) heeft verweerder voor de kassen in afdelingen 1 en 2 van Porta Nova gelegen op de [adres 1] (even huisnummers) te Waddinxveen, maatwerkvoorschriften voor afscherming van assimilatiebelichting vastgesteld voor de periode van 1 september 2021 tot 1 mei 2024.
Eisers hebben tegen bestreden besluit III beroep ingesteld.
Zaak SGR 22/794
Bij besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit IV) heeft verweerder voor alle afdelingen van de kassen van rozenkwekerij Marjoland B.V. (Marjoland), gelegen op de [adres 2] te [vestigingsplaats], maatwerkvoorschriften voor afscherming van assimilatiebelichting vastgesteld voor de periode van 1 september 2021 tot 1 mei 2024.
Eisers hebben tegen bestreden besluit IV beroep ingesteld.
In alle zaken heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken op 8 maart 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1], [eiser 2] vergezeld van zijn echtgenote, namens Porta Nova [naam 1], namens Marjoland D. van den Nouweland, gemachtigde van derde-partijen, [naam 2], technisch adviseur van derde-partijen, en gemachtigde van verweerder, bijgestaan door ing. [naam 3] en [naam 4].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op 20 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (Stab) als deskundige benoemd en verzocht over deze zaken een deskundigenbericht uit te brengen.
Op 25 juli 2024 heeft de Stab een verslag uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
Eisers hebben schriftelijk gereageerd op het verslag van de Stab.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 8.1.5, tweede lid, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet geldt dat, als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften is ingediend, het oude recht van toepassing blijft tot het besluit onherroepelijk wordt.
Omdat de verzoeken tot het stellen van maatwerkvoorschriften in deze zaken dateren van vóór 1 januari 2024, blijft het recht zoals dat gold vóór die datum van toepassing.
De bestreden besluiten en wat daaraan voorafging
2. Porta Nova en Marjoland zijn twee bedrijven in Waddinxveen. Beide bedrijven houden zich bezig met rozenteelt in kassen. Daarbij wordt assimilatiebelichting toegepast die zichtbaar is voor omwonenden, waaronder eisers. Verweerder heeft ten aanzien van de lichtuitstraling vanuit de kassen in het verleden meerdere malen maatwerkvoorschriften vastgesteld. Porta Nova en Marjoland hebben verweerder gevraagd om – kort gezegd – ook voor de komende periode maatwerkvoorschriften vast te stellen, die inhouden dat zij voor de lichtuitstraling vanuit hun kassen lagere afschermingspercentages mogen hanteren dan worden voorgeschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit). De aanvragen van Porta Nova en Marjoland zijn onderbouwd met onderzoeken van Multi-Meet en DGMR Bouw B.V. (DGMR).
2.1.
Verweerder heeft ten aanzien van elk van de aanvragen een ontwerpbesluit genomen.
2.2.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft DGMR aanvullend lichthinderonderzoek gedaan. De zienswijzen en het aanvullend lichthinderonderzoek hebben geleid tot aanpassingen in de bestreden besluiten.
2.3.
In bestreden besluit I heeft verweerder voor de afdelingen 3 en 4 van Porta Nova, voor de nanacht andere afschermingspercentages vastgesteld dan de percentages bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit, voor de periode van 1 september 2019 tot 1 mei 2022.
2.4.
In bestreden besluit II heeft verweerder voor de afdelingen 3 en 4 van Porta Nova, voor de nanacht andere afschermingspercentages vastgesteld dan de percentages bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit, voor de periode van 1 september 2022 tot 1 mei 2025.
2.5.
In bestreden besluit III heeft verweerder voor de afdelingen 1 en 2 van Porta Nova, voor de periode van zonsondergang tot zonsopgang andere afschermingspercentages vastgesteld dan de percentages bedoeld in artikel 3.57, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor de periode van 1 september 2021 tot 1 mei 2024.
2.6.
In bestreden besluit IV heeft verweerder voor de kassen van Marjoland, voor de periode van zonsondergang tot zonsopkomst andere afschermingspercentages vastgesteld dan de percentages, bedoeld in artikel 3.57, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor de periode van 1 september 2021 tot 1 mei 2024.
2.7.
In alle bestreden besluiten heeft verweerder aan de hand van een tabel per combinatie van buitentemperatuur en windsnelheid toegelicht voor hoeveel uren per jaar het maatwerk geldt, alsmede het daaraan gekoppelde afschermingspercentage.
Het beroep van eisers
3. Eisers wonen op ongeveer 1,4 tot 2,5 kilometer afstand van de kassen van Porta Nova en Marjoland. Zij ervaren al geruime tijd ernstige lichthinder bij hun woningen als gevolg van de lichtuitstraling uit de kassen. De bestreden besluiten hebben tot gevolg dat de assimilatiebelichting minder afgeschermd hoeft te worden dan is voorgeschreven in het Activiteitenbesluit. Zij vrezen daardoor onevenredig te worden benadeeld. Om die reden hebben zij beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij hebben tegen de bestreden besluiten een groot aantal formele en inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal deze gronden hieronder beoordelen.
Ontvankelijkheid van de beroepen
4. Ten tijde van de behandeling van de beroepen was de periode waarvoor bestreden besluit I gold reeds verstreken. Dit besluit is daarmee uitgewerkt. Voor de kassen waarop bestreden besluit I betrekking had, is voor een nieuwe periode bestreden besluit II vastgesteld. Gelet hierop hebben eisers geen belang meer bij een rechterlijke beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.1.
De perioden waarop de bestreden besluiten III en IV betrekking hebben, zijn inmiddels ook verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank behouden eisers desalniettemin procesbelang bij een beoordeling van deze besluiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het verleden vaker vergelijkbare maatwerkvoorschriften zijn gesteld en dat het in de lijn der verwachting ligt dat soortgelijke maatwerkvoorschriften ook in de toekomst nodig blijven.
4.2.
De rechtbank zal de beroepsgronden die zijn gericht tegen de bestreden besluiten II, III en IV inhoudelijk beoordelen.
Het toetsingskader
5. In artikel 3.57, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat, indien assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van ten minste 15.000 lux wordt toegepast, vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang de bovenzijde van de kas op een zodanige wijze is afgeschermd dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een ander percentage dan het percentage, bedoeld in het eerste lid, kan vaststellen.
5.1.
In artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat, indien assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux wordt toegepast, gedurende de donkerteperiode die toepassing niet is toegestaan, tenzij de bovenzijde op een zodanige wijze is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 98% wordt gereduceerd.
In artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat, indien assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux wordt toegepast, gedurende de nanacht die toepassing niet is toegestaan, tenzij de bovenzijde op een zodanige wijze is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 74% wordt gereduceerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd, gezag, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, bij maatwerkvoorschrift een ander percentage dan het percentage in het eerste lid, onder a en b, kan vaststellen.
5.2.
Onder de ‘nanacht’ wordt ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit verstaan: de periode van 1 november tot 1 april van 24.00 uur tot het tijdstip van zonsopgang en van 1 april tot 1 mei en van 1 september tot 1 november van 02.00 uur tot het tijdstip van zonsopgang.
Ingevolge diezelfde bepaling wordt verstaan onder ‘donkerteperiode’: periode van 1 november tot 1 april van 18.00 tot 24.00 uur en van 1 april tot 1 mei en van 1 september tot 1 november van het tijdstip van een half uur na zonsondergang tot 02.00 uur.
Beoordeling van de beroepsgronden
6. Eisers betogen ten aanzien van de bestreden besluiten die Porta Nova betreffen dat onduidelijk is op welke kassen deze besluiten betrekking hebben. Volgens eisers was de aanvraag die heeft geleid tot bestreden besluit II beperkt tot de kassen met het adres [adres 3] in [vestigingsplaats]. Het bestreden besluit wijkt volgens eisers onaanvaardbaar af van de aanvraag.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. In bestreden besluit II is tot uitdrukking gebracht dat dit betrekking heeft op de kassen in afdelingen 3 en 4 van Porta Nova aan de [adres 1] (oneven huisnummers) in [vestigingsplaats]. Daartoe behoort ook huisnummer 31. Bestreden besluit III geldt voor de kassen in afdelingen 1 en 2 van Porta Nova aan de [adres 1] (even huisnummers) in [vestigingsplaats]. Het toepassingsbereik van deze bestreden besluiten is daarmee voldoende afgebakend. Verweerder heeft onweersproken toegelicht dat met het oog op toezicht en handhaving voldoende duidelijk is op welke kassen de maatwerkvoorschriften betrekking hebben. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding hieraan te twijfelen.
7. Eisers betogen dat de aanvraag die heeft geleid tot bestreden besluit II ongedateerd is en niet de gegevens en bescheiden bevat die nodig zijn voor een zorgvuldige beslissing. Verweerder had deze aanvraag volgens eisers niet in behandeling mogen nemen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Het beroep van eisers is gericht tegen de bestreden besluiten, niet tegen de hieraan voorafgaande aanvragen. Het is aan verweerder om te bepalen of de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag zijn overgelegd voldoende zijn voor een beoordeling van die aanvraag. De beslissing van verweerder om de aanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen en dus geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
8. Eisers betogen dat bestreden besluit III niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, en dat zij daardoor geen kennis hebben kunnen nemen van het besluit.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit III is bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 29 december 2021 en dat dit is toegestuurd aan degenen die een zienswijze op het ontwerpbesluit hebben ingediend, onder wie eisers. Bestreden besluit III is daarmee bekendgemaakt op de in artikel 3:44, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze.
9. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Volgens eisers zijn maatwerkvoorschriften bedoeld voor bijzondere en incidentele gevallen. Daarvan is volgens eisers in dit geval geen sprake, nu verweerder al sinds 2014 maatwerkvoorschriften stelt voor de betrokken ondernemingen. Ten aanzien van Porta Nova wijzen eisers erop dat de maatwerkvoorschriften ook gelden voor kassen die recentelijk zijn gebouwd. Volgens eisers is dit in strijd met het doel en de strekking van het Activiteitenbesluit en hadden de kassen zodanig ontworpen moeten worden dat maatwerkvoorschriften niet nodig zouden zijn.
9.1.
Verweerder heeft beleidsruimte bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient daarbij een belangenafweging te maken. [1] Hierbij is van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Activiteitenbesluit volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat, gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument maatwerkvoorschrift, het gebruik van dit instrument tot bijzondere en incidentele gevallen beperkt zal blijven. [2] In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in algemene zin geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om in dit geval maatwerkvoorschriften te stellen. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Activiteitenbesluit [3] volgt dat de mogelijkheid om ten aanzien van de lichtemissie vanuit kassen maatwerkvoorschriften te stellen, is ingegeven door de omstandigheid dat het voorgeschreven afschermingspercentage voor de teelt van een beperkt aantal gewassen
– waaronder rozen – niet haalbaar is. Bij bepaalde weersomstandigheden kunnen zodanige problemen met de klimaatbeheersing ontstaan, dat een rendabele teelt van het betrokken gewas niet mogelijk is. De Stab voegt hier in haar verslag van 25 juli 2024 aan toe dat gezien de specifieke lichtvereisten van rozen nog niet op grote schaal kan worden overgeschakeld naar 100% LED-verlichting. Gelet op deze informatie – waarvan de juistheid door eisers niet voldoende gemotiveerd is betwist – heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen aannemen dat ten aanzien van de betrokken kassen sprake is van een bijzonder geval waarin het stellen van maatwerkvoorschriften mogelijk is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de maatwerkvoorschriften in de bestreden besluiten – zoals ook in eerdere besluiten gebruikelijk was – in tijd zijn beperkt, zodat elke paar jaar opnieuw beoordeeld kan worden of het stellen van nieuwe maatwerkvoorschriften nog nodig is.
Het betoog slaagt niet.
10. Met betrekking tot de inhoud van de maatwerkvoorschriften verzoeken eisers in de eerste plaats hun zienswijzen op de ontwerpbesluiten als herhaald en ingelast te beschouwen. Zij betogen verder – samengevat weergegeven – dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de maatwerkvoorschriften de lichthinder tot een aanvaardbaar niveau beperken. Volgens eisers neemt verweerder ten onrechte aan dat pas sprake is van onaanvaardbare lichthinder bij een luminantiecontrastfactor van 11. Bovendien waarborgen de maatwerkvoorschriften niet dat deze luminantiecontrastfactor niet wordt overschreden. Verder plaatsen eisers kritische kanttekeningen bij de rapporten van Multi-Meet en DGMR die verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd. De metingen van Multi-Meet zijn volgens eisers op onzorgvuldige wijze verricht en het rapport van DGMR berust op onjuiste uitgangspunten. Het staat volgens eisers niet vast dat de metingen van Multi-Meet representatief zijn voor alle lampen in de kassen. Eisers stellen dat verweerder de gehanteerde verlichtingssterkte verkeerd en inconsequent heeft toegepast en dat de sterkte van de assimilatiebelichting door verweerder wordt onderschat. Ook is in de maatwerkvoorschriften ten onrechte uitgegaan van de gemiddelde verlichtingssterkte en niet van de maximaal toelaatbare verlichtingssterkte van de assimilatiebelichting. Bovendien is het volgens eisers een eigen keuze van de ondernemer om lampen te installeren die veel warmte afgeven, waardoor de kassen geopend moeten worden en lichthinder optreedt. De gevolgen van die keuze mogen volgens eisers niet op hen worden afgewenteld.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatwerkvoorschriften in redelijkheid gesteld konden worden. Verweerder erkent dat er geen grenswaarden zijn voor de aanvaardbaarheid van hinder als gevolg van hemelhelderheid. Om de aanvaardbaarheid van het aangevraagde maatwerk te kunnen beoordelen, heeft verweerder daarom zelf een grenswaarde voor lichthinder ontwikkeld. Daarbij is gebruik gemaakt van een onderzoek van de ODMH naar lichthinder. Hierin is aansluiting gezocht bij de definitie van ‘lichthinder’ uit de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde: ‘het ten gevolge van het licht van een verlichtingsinstallatie optreden van overlast bij mens, plant of dier.’ In lijn met de toelichting op deze definitie, heeft verweerder aangenomen dat sprake is van lichthinder als 10% van de ondervraagden kenbaar maakt ‘erg’ of ‘heel erg’ gehinderd te worden. Met verwijzing naar de ‘Literatuurstudie lichthinder kassen’ van TNO heeft verweerder toegelicht dat in een onderzoek van TNO-IZF uit 1991 een significante relatie is gelegd tussen het percentage respondenten dat een lichtgloed boven een kas in meer of mindere mate hinderlijk vindt en het luminantiecontrast. Als vuistregel kan volgens verweerder worden aangehouden dat bij een luminantiecontrastfactor van 11 sprake is van een situatie waarin ongeveer 10% van de ondervraagden een gloed erg of heel erg hinderlijk vindt. Verweerder heeft daarom als uitgangspunt gehanteerd dat vanaf een luminantiecontrastfactor van 11, vergeleken met de situatie zoals die op grond van het Activiteitenbesluit is toegestaan, sprake is van een niet aanvaardbaar niveau van lichthinder. Uit de onderzoeken die in het kader van de aanvragen zijn overgelegd, blijkt volgens verweerder dat de luminantiecontrastfactor van 11 op geen van de gehanteerde meetpunten rond de kassen wordt overschreden. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van onaanvaardbare lichthinder als de maatwerkvoorschriften worden nageleefd. Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Multi-Meet en DGMR ten aanzien van de lichtuitstraling vanuit de kassen. Volgens verweerder mochten de maatwerkvoorschriften daarom worden vastgesteld.
11.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van eisers om hun zienswijzen in hun beroepschrift als herhaald en ingelast te beschouwen, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft in de bestreden besluiten een reactie gegeven op de ingebrachte zienswijzen. Eisers hebben geen redenen aangevoerd waarom deze reactie op hun zienswijzen onvoldoende zou zijn.
11.2.
De rechtbank heeft de Stab verzocht een deskundigenverslag uit te brengen. De
Stab heeft in dit verslag vastgesteld dat in het Activiteitenbesluit geen specifieke grenswaarde voor lichthinder is opgenomen en dat deze ook niet kan worden gevonden in de Richtlijn lichthinder. De Stab acht het door verweerder ontwikkelde toetsingskader, waarin is aangenomen dat de grenswaarde voor onaanvaardbare lichthinder ligt bij een luminantiecontrastfactor van 11, navolgbaar.
Met betrekking tot het nut en de noodzaak van de maatwerkvoorschriften, heeft de Stab uiteengezet dat een volledige overgang naar LED-verlichting, gezien de specifieke lichtvereisten voor rozen, vooralsnog niet haalbaar is. Dat betekent dat in de kassen (ook) gebruik gemaakt moet worden van SON-T lampen die veel warmte afgeven. Om het kasklimaat goed te houden moet de afscherming van de belichting daarom soms worden verminderd.
De lichtmetingen die door Multi-meet zijn uitgevoerd, voldoen volgens de Stab aan de minimale vereisten die zijn vastgelegd in het meetprotocol dat is ontwikkeld door Wageningen University & Research. De Stab constateert dat in de maatwerkvoorschriften is uitgegaan van de hoogste gemiddelde verlichtingssterkte bij het berekenen van de hemelhelderheid. Dit is volgens de Stab een redelijk uitgangspunt. Verder constateert de Stab dat bij de berekening van de hemelhelderheid is uitgegaan van een glasdakabsorptie van 30%. Hoewel uit de gehanteerde rapporten niet volgt hoe dit percentage is vastgesteld, acht de Stab aannemelijk dat dit is gebaseerd op de transmissiemeting die Multi-Meet in opdracht van Porta Nova heeft uitgevoerd.
Volgens de Stab is verweerder in de bestreden besluiten II, III en IV uitgegaan van een juiste maximale verlichtingssterkte. De door eisers hiertegenover gestelde berekeningen kunnen volgens de Stab niet worden gevolgd, omdat zij zijn gebaseerd op verouderde gegevens of omdat gebruik is gemaakt van een onjuiste omrekenfactor. Verder heeft verweerder volgens de Stab gebruik gemaakt van een juiste nulsituatie, te weten de situatie waarin de assimilatiebelichting wordt afgeschermd conform de voorgeschreven percentages uit het Activiteitenbesluit. De Stab concludeert dat voldoende in kaart is gebracht dat de door verweerder onderbouwde grenswaarde voor onaanvaardbare lichthinder bij de woningen van eisers niet wordt overschreden.
11.3.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om het advies van de Stab niet te volgen. Het verslag is tot stand gekomen na raadpleging van het procesdossier, de door partijen verstrekte documenten, nadere informatie in reactie op vragen van de Stab en de vakinhoudelijke kennis van de Stab-adviseurs. Adviseurs van de Stab hebben de betrokken bedrijven bezocht en gesprekken gevoerd met eisers, verweerder, de Omgevingsdienst Midden-Holland en vertegenwoordigers van Porta Nova en Marjoland. Daarnaast heeft telefonisch en per e-mail contact plaatsgevonden met de lichtdeskundige van Multi-Meet. Verder zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op een concept van het verslag. De Stab heeft de reacties van beide partijen op het conceptverslag meegewogen en gemotiveerd toegelicht in hoeverre hierin aanleiding werd gezien om de eigen conclusies aan te vullen of te wijzigen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om eisers te volgen in hun betoog dat het Stab-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat – zoals eisers betogen – de Stab buiten haar onderzoeksopdracht is getreden en zich onvoldoende kritisch en onafhankelijk heeft opgesteld. Eisers hebben een groot aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij de inhoudelijke bevindingen van de Stab. De rechtbank vindt in deze kritische kanttekeningen – die geen steun vinden in een op deze concrete zaken toegespitst onderzoek van een deskundige – echter geen grond voor het oordeel dat het Stab-advies zodanige gebreken vertoond dat dit niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De conclusies van de Stab zijn duidelijk en voorzien van een navolgbare onderbouwing.
11.4.
Gelet op de conclusies van de Stab heeft verweerder mogen aannemen dat het belang van de bescherming van het milieu zich er niet tegen verzette dat in dit geval bij maatwerkvoorschrift werd afgeweken van de afschermingspercentages voor assimilatiebelichting uit artikel 3.57 en 3.58 van het Activiteitenbesluit. Het hiertegen gerichte betoog van eisers slaagt niet.
12. Met betrekking tot de overige beroepsgronden van eisers wordt het volgende overwogen.
12.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de maatwerkvoorschriften strijd opleveren met het eigen beleid van verweerder, reeds omdat dit standpunt niet nader is onderbouwd. Verweerder heeft in reactie op deze beroepsgrond toegelicht dat als gevolg van een aangenomen motie in de gemeenteraad nog slechts gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen, als dit in overeenstemming is met de gemeentelijke Duurzaamheidsvisie 2015 – 2025. Wat eisers hebben aangevoerd biedt geen grond de juistheid van deze toelichting van verweerder in twijfel te trekken, evenmin als het standpunt van verweerder dat de gestelde maatwerkvoorschriften aansluiten bij de gemeentelijke duurzaamheidsvisie.
12.2.
Het betoog van eisers dat ten onrechte geen natuurtoets is uitgevoerd om de gevolgen van de lichtuitstraling vanuit de kassen voor flora en fauna in de omgeving te onderzoeken, slaagt niet. Verweerder heeft erkend dat de lichtemissie vanuit de kassen effecten kan hebben op het leef- en foerageergebied van nachtvogels, trekvogels en vleermuizen. Volgens verweerder is de lichtuitstraling in dit gebied al lange tijd aanwezig en daarmee een bestaande factor voor de aanwezige flora- en fauna. Uit een eerder uitgevoerde natuurtoets blijkt volgens verweerder dat het toestaan van minder afscherming van assimilatieverlichting dan voorgeschreven in het Activiteitenbesluit, geen negatieve gevolgen zal hebben voor de bestaande populaties van in het gebied voorkomende beschermde soorten. Wat eisers hebben aangevoerd, biedt geen grond deze toelichting van verweerder in twijfel te trekken.
12.3.
Eisers betogen dat maatwerkvoorschrift 1.6 in bestreden besluit II en maatwerkvoorschrift 1.8 in bestreden besluiten III en IV en onbegrijpelijk en niet handhaafbaar zijn. In deze voorschriften is vastgelegd – voor zover hier van belang – dat binnen de inrichting assimilatiebelichting mag worden toegepast met een gemiddelde verlichtingssterkte van ten hoogste 10.840 lux (bestreden besluit II), 17.000 lux (bestreden besluit III) of 15.000 lux (bestreden besluit IV). Volgens eisers is de combinatie van de begrippen ‘ten hoogste’ en ‘gemiddelde’ cryptisch en niet handhaafbaar.
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Verweerder heeft toegelicht dat de gemiddelde verlichtingssterkte fluctueert, omdat de verlichting wordt afgestemd op verschillende factoren zoals daglengte en seizoen. In aanvulling hierop heeft de Stab geconstateerd dat de metingen die aan een lamp worden verricht – waarbij de lamp op volle intensiteit is ingeschakeld – een raster van meetgegevens opleveren, waaruit een gemiddelde waarde kan worden afgeleid. Uit het voorschrift volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat een gemiddelde verlichtingssterkte boven de weergegeven waarde in lux niet is toegestaan. Verweerder heeft onweersproken uiteengezet dat controle en handhaving hiervan mogelijk is op basis van geregistreerde gegevens waartoe verweerder ook digitaal toegang heeft.
12.4.
De rechtbank volgt eisers tot slot niet in hun standpunt dat de bestreden besluiten disproportioneel zijn en dat verweerder had moeten volstaan met minder verstrekkende maatwerkvoorschriften. Verweerder was gehouden te beslissen op de verzoeken om maatwerk zoals die door derde-partijen bij hem zijn ingediend. Verweerder diende hierbij te beoordelen of het belang van de bescherming van het milieu zich tegen het aangevraagde maatwerk verzette. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder tot de conclusie heeft mogen komen dat dit niet het geval was. Dat betekent dat de maatwerkvoorschriften mochten worden gesteld.
Conclusie en gevolgen
13. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het stellen van de maatwerkvoorschriften. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
13.1.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep tegen bestreden besluit I
niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De beroepen tegen bestreden besluiten II, III en IV zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluiten II, III en IV ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3102.
2.Zie de Nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit, Stb. 2007, 415, blz. 116.
3.Stb. 2017, 305, blz. 23.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2782.