ECLI:NL:RBDHA:2025:2671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse vreemdeling en de inspanningsverplichting van de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Turkse vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig is en of de minister zijn inspanningsverplichting is nagekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het strafrechtelijk traject, maar de rechtbank concludeert dat de minister aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister tijdig een terugkeerbesluit heeft genomen en een terug- en overnameverzoek heeft gedaan aan Turkije.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar oordeelt dat dit niet het geval is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 februari 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5347
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Hol),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Bozaslan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Inspanningsverplichting en voortvarendheid
4. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld tijdens het strafrechtelijk traject. Eiser voert daarvoor aan dat naar zijn mening het terug- en overnameverzoek aan Turkije van 24 januari 2025 al eerder verstuurd had kunnen worden. De minister had, volgens eiser, vanaf 31 december 2024 (het moment van staandehouding van eiser) al een inspanningsverplichting en had dan ook het verzoek eerder kunnen indienen. Eiser zit nu al erg lang in bewaring en dat het zo lang duurt heeft de minister aan zich zelf te wijten.
5. De rechtbank stelt vast dat het tijdens het strafrechtelijke traject gaat om een inspanningsverplichting van de minister. Eiser is op 31 december 2024 strafrechtelijk aangehouden op Schiphol. Op 9 januari 2025 heeft de strafrechter een uitspraak gedaan en aan eiser een vrijheidsstraf opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging op 28 januari 2025 is geëindigd. Op 17 januari 2025 heeft de minister een terugkeerbesluit genomen en op 24 januari 2025 heeft de minister een terug- en overnameverzoek gedaan aan Turkije. Met de genoemde handelingen heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Dat eiser op 31 december 2024 al op Schiphol is aangehouden in verband met het gebruik van een (ver)vals(t) document, maakt niet dat er geen onderzoek meer nodig was alvorens een terugkeerbesluit kon worden opgelegd. Eiser moest voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit ook worden gehoord. Verder was de duur van een op te leggen strafrechtelijke detentie op 31 december 2024 nog niet bekend bij de minister. De minister heeft verder naar het oordeel van de rechtbank tijdens de bewaring voldoende voortvarend gehandeld door op 3 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser te voeren. De gemachtigde van de minister heeft bovendien op zitting laten weten dat eiser op 17 februari 2025 gepresenteerd zal worden aan de Turkse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.