In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 1 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. Eiser had de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel niet disproportioneel was en niet in strijd met het EVRM. Eiser had eerder aangegeven niet naar Algerije te willen terugkeren, maar naar Spanje, en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wees het beroep en het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 februari 2025.