ECLI:NL:RBDHA:2025:2668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 10 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser, die zich in een asielprocedure bevond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze maatregel behandeld op 17 februari 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was, waarbij de minister had gesteld dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de eiser en voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er een risico op onttrekking bestond, gezien de eerdere niet gehonoreerde asielaanvragen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, ondanks de argumenten van de eiser dat hij in vrijheid de beslissing op zijn asielaanvraag wilde afwachten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6394
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Het klopt dat eiser zich een keer aan het toezicht heeft onttrokken, maar dat kwam, zo stelt eiser, omdat hij per ongeluk in een verkeerde trein is gestapt waardoor hij in Zwitserland terecht is gekomen. Eiser begrijpt dat hij gedurende zijn asielaanvraag onder het toezicht van de minister staat en zich hieraan moet houden. Eiser zou de beslissing op zijn asielaanvraag echter graag in vrijheid willen afwachten.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiser heeft al meerdere niet gehonoreerde asielaanvragen ingediend en is niet één keer met onbekende bestemming naar het buitenland vertrokken, maar twee keer. Dat eiser in een verkeerde trein zou zijn gestapt, maakt het feit dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken niet anders. De minister hoefde in de verklaringen van eiser geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.