ECLI:NL:RBDHA:2025:2644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.52227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met verzoekster tegen de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E.M. de Vries, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) op 30 december 2024 heeft afgewezen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij het besluit op haar bezwaar in Nederland kan afwachten.

De minister heeft op 7 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter besluit dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die verzoekster heeft ontvangen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52227

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], V-nummer: [vnummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening.
1.1
Bij besluit van 30 december 2024 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
1.2
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat verzoekster het besluit op het bezwaar in Nederland mag afwachten.
1.3
De minister heeft op 7 februari 2025 per brief laten weten zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Nu de minister zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om de voorziening toe te wijzen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen in die zin dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, ontvangt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 907-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.