ECLI:NL:RBDHA:2025:2642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.30018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke verzoek om verblijf bij familie- of gezinslid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'verblijf bij familie- of gezinslid', welke aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie op 1 juli 2024 was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij het besluit op het bezwaar in Nederland kan afwachten. De minister heeft op 11 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, er voldoende reden is om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Aangezien de minister zich niet verzet tegen het verzoek en er geen beletselen zijn om de voorziening toe te wijzen, wordt het verzoek toegewezen. Dit houdt in dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand die verzoekster heeft gemaakt in het kader van deze procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30018

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], V-nummer: [vnummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening.
1.1
Bij besluit van 1 juli 2024 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
1.2
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat verzoekster het besluit op het bezwaar in Nederland mag afwachten.
1.3
De minister heeft op 11 februari 2025 per brief laten weten zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Nu de minister zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om de voorziening toe te wijzen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen in die zin dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, ontvangt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 907-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.