ECLI:NL:RBDHA:2025:264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/09/671739 / HA ZA 24-734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en beroep op arbitraal beding in civiele procedure

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.J. Bos, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1] B.V., met betrekking tot hoofdelijkheid in aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit een koop/aannemingsovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] B.V. De eiseres stelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een schadevergoeding van € 33.272,95, alsook voor bijkomende kosten. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Debije, hebben in het incident aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitraal beding in de overeenkomst. De rechtbank heeft de uitleg van het arbitraal beding beoordeeld en geconcludeerd dat het geschil tussen eiseres en [gedaagde 1] niet onder de reikwijdte van het arbitraal beding valt. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat haar vordering jegens [gedaagde 1] onder het arbitraal beding viel, aangezien het geschil niet direct voortvloeit uit de overeenkomst maar uit de juridische splitsing van [bedrijfsnaam 2]. De incidentele vordering van [gedaagde 1] wordt afgewezen, en deze wordt veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 792. De procedure in de hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 22 januari 2025 voor opgave van verhinderdata voor een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/671750 / HA ZA 24-735
Vonnis in incident van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. I.J. Bos te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V. te [vestigingsplaats] ,

gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2] B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam,
3.
[gedaagde 3] B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam,
4.
[gedaagde 4] B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5]te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd en gedaagden worden hierna respectievelijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] genoemd. Met [gedaagden] c.s. worden gedaagden hierna gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 augustus 2024, met producties 1 tot en met 42;
- de akte overlegging productie van [eiseres] van 18 september 2024, met productie 43;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incident tot onbevoegdheid van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] ;
- de conclusie van antwoord in het (on)bevoegdheidsincident van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
2.1.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak, samengevat:
I. de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] naast [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) hoofdelijk aansprakelijk is jegens [eiseres] ;
II. de verklaring voor recht dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres] ;
III. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling van € 33.272,95, € 252,42,
€ 2.880,76 en 1.107,73, met wettelijke rente;
IV. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten, met wettelijke rente.
2.2.
Aan deze vorderingen legt [eiseres] , samengevat, ten grondslag dat zij een koop/aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) heeft gesloten met [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) voor de bouw van een appartement aan de [straatnaam] in Noordwijk. Bij de oplevering is gebleken dat het werk niet goed en deugdelijk is verricht. [bedrijfsnaam 2] is niet overgegaan tot het verhelpen van de gebreken. Veel later is gebleken dat [bedrijfsnaam 2] op enig moment juridisch is gesplitst, waarbij zij is opgehouden te bestaan en de activiteiten leken te zijn voortgezet door [bedrijfsnaam 1] . [eiseres] heeft tegen [bedrijfsnaam 1] geprocedeerd bij de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen (hierna: RvA). De RvA heeft [bedrijfsnaam 1] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 33.272,95 exclusief wettelijke rente. Bij de executie van het vonnis van de RvA bleek [bedrijfsnaam 1] echter volledig leeg achtergelaten te zijn. [eiseres] acht [gedaagden] c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor de door haar geleden schade door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van de vordering op [bedrijfsnaam 1] . [eiseres] baseert haar vordering jegens [gedaagde 1] op artikel 2:334s Burgerlijk Wetboek (BW) en op onrechtmatigde daad (artikel 6:162 BW) en jegens de overige gedaagden op, kort gezegd, bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 2:11 BW).
2.3.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Tegen [gedaagde 4] is verstek verleend.
2.4.
[gedaagde 1] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij voert hiertoe aan dat de RvA op grond van het arbitraal beding in de overeenkomst exclusief bevoegd is om over de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde 1] te beslissen. Dat de RvA al heeft beslist over de oplevergebreken en de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] jegens [bedrijfsnaam 1] , laat onverlet dat de vraag in hoeverre ook [gedaagde 1] , naast [bedrijfsnaam 1] moet worden gezien als rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 2] - en dus naast [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk is voor het voldoen van de schadevergoeding - een geschil betreft dat valt onder het arbitraal beding, aldus [gedaagde 1] .
2.5.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident. Zij voert hiertoe, samengevat, aan dat het arbitraal beding zich niet uitstrekt tot haar vordering jegens [gedaagde 1] . Een beroep van [gedaagde 1] op de arbitrageclausule acht [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarnaast is het volgens [eiseres] vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen jegens de gedaagden onwenselijk en in strijd met de goede procesorde als over haar vorderingen door twee verschillende instanties wordt beslist.
3. De beoordeling in het incident
3.1.
In het incident moet worden beoordeeld of het geschil in de hoofdzaak tussen [eiseres] en [gedaagde 1] onder de reikwijdte van het arbitraal beding valt. Dit is een kwestie van uitleg van het arbitraal beding. Uitgangspunt hierbij is dat een overeenkomst tot arbitrage afstand betekent van het recht om naar de overheidsrechter te gaan. Een dergelijke afstand moet vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden.
3.2.
Uitleg van een arbitraal beding dient evenals uitleg van een overeenkomst te geschieden aan de hand van het volgend toetsingskader (de Haviltex-norm). De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.3.
Het arbitraal beding (artikel 12 lid van de overeenkomst) luidt als volgt:
“Alle geschillen, welke ook, daaronder begrepen die, welke slechts door een van partijen als zodanig worden beschouwd, die naar aanleiding van deze overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen verkrijger en ondernemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Stichting Raad van Arbitrage voor de Bouw in Nederland, zoals deze drie maanden voor de datum van overeenkomen luid(d)en.”
3.4.
De bewoordingen van het beding “
Alle geschillen, welke ook (…) die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn” maken het arbitraal beding ruim. In dit geval moet echter niet alleen gelet worden op de bewoordingen, maar ook op andere omstandigheden, namelijk dat de RvA geacht kan worden te beschikken over specialistische kennis ten aanzien van bouwkundige geschillen, de overeenkomst door [bedrijfsnaam 2] is opgesteld en dat [eiseres] geen professionele partij is maar een particulier. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat het onderhavige geschil tussen haar en [gedaagde 1] onder de reikwijdte van het arbitraal beding zou kunnen vallen. Dat geschil heeft immers geen betrekking op een (bouw)geschil onder de overeenkomst, maar om iets dat daarvan losstaat. Het gaat in de eerste plaats om de vraag of als gevolg van de splitsing [gedaagde 1] verkrijgende rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:334s BW is geworden met betrekking tot de rechtsverhouding tussen [bedrijfsnaam 2] en [eiseres] . Dit is geen geschil dat direct voortvloeit uit de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [eiseres] maar een geschil dat voortvloeit uit de omstandigheid dat [bedrijfsnaam 2] als gevolg van een juridische splitsing is opgehouden te bestaan. In de tweede plaats gaat het om de vraag of [gedaagde 1] niet aan haar wettelijke verplichtingen inzake de juridische splitsing heeft voldaan en daarmee schadeplichtig is jegens [eiseres] . Beide betreffen rechtsvragen inzake onder meer de wettelijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. [eiseres] hoefde er niet op bedacht te zijn dat zij deze rechtsvragen aan de RvA moest voorleggen, omdat de RvA zich bezighoudt met de beslechting van bouwgeschillen en niet geacht kan worden ten aanzien van rechtsvragen inzake Boek 2 BW over specialistische kennis te beschikken. Bij de uitleg van het arbitraal beding acht de rechtbank niet beslissend dat [eiseres] bij de RvA tegen [bedrijfsnaam 1] heeft geprocedeerd, omdat in die procedure de vraag of [bedrijfsnaam 1] rechtsopvolgster was van [bedrijfsnaam 2] geen onderdeel uitmaakte van het geschil. Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . De incidentele vordering zal worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze proceskosten worden aan de zijde van [eiseres] als volgt begroot:
- salaris advocaat: € 614 (1 punt à € 614, volgens tarief II)
- nakosten
€ 178(met de onder de beslissing bedoelde verhoging)
Totaal: € 792
3.6.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
in de hoofdzaak
3.7.
De rechtbank zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bevelen en daartoe de procedure verwijzen naar de rol van 22 januari 2024 voor opgave verhinderdata.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de [eiseres] begroot op € 792, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde 1] € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de procedure naar de rol van 22 januari 2025 voor opgave verhinderdata in verband met de te plannen mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1554