Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] B.V. te [vestigingsplaats] ,
[gedaagde 2] B.V.te [vestigingsplaats] ,
[gedaagde 3] B.V.te [vestigingsplaats] ,
[gedaagde 4] B.V.te [vestigingsplaats] ,
[gedaagde 5]te [woonplaats] ,
1.De procedure
€ 2.880,76 en 1.107,73, met wettelijke rente;
Alle geschillen, welke ook (…) die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn” maken het arbitraal beding ruim. In dit geval moet echter niet alleen gelet worden op de bewoordingen, maar ook op andere omstandigheden, namelijk dat de RvA geacht kan worden te beschikken over specialistische kennis ten aanzien van bouwkundige geschillen, de overeenkomst door [bedrijfsnaam 2] is opgesteld en dat [eiseres] geen professionele partij is maar een particulier. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat het onderhavige geschil tussen haar en [gedaagde 1] onder de reikwijdte van het arbitraal beding zou kunnen vallen. Dat geschil heeft immers geen betrekking op een (bouw)geschil onder de overeenkomst, maar om iets dat daarvan losstaat. Het gaat in de eerste plaats om de vraag of als gevolg van de splitsing [gedaagde 1] verkrijgende rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:334s BW is geworden met betrekking tot de rechtsverhouding tussen [bedrijfsnaam 2] en [eiseres] . Dit is geen geschil dat direct voortvloeit uit de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [eiseres] maar een geschil dat voortvloeit uit de omstandigheid dat [bedrijfsnaam 2] als gevolg van een juridische splitsing is opgehouden te bestaan. In de tweede plaats gaat het om de vraag of [gedaagde 1] niet aan haar wettelijke verplichtingen inzake de juridische splitsing heeft voldaan en daarmee schadeplichtig is jegens [eiseres] . Beide betreffen rechtsvragen inzake onder meer de wettelijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. [eiseres] hoefde er niet op bedacht te zijn dat zij deze rechtsvragen aan de RvA moest voorleggen, omdat de RvA zich bezighoudt met de beslechting van bouwgeschillen en niet geacht kan worden ten aanzien van rechtsvragen inzake Boek 2 BW over specialistische kennis te beschikken. Bij de uitleg van het arbitraal beding acht de rechtbank niet beslissend dat [eiseres] bij de RvA tegen [bedrijfsnaam 1] heeft geprocedeerd, omdat in die procedure de vraag of [bedrijfsnaam 1] rechtsopvolgster was van [bedrijfsnaam 2] geen onderdeel uitmaakte van het geschil. Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . De incidentele vordering zal worden afgewezen.
- nakosten
€ 178(met de onder de beslissing bedoelde verhoging)