ECLI:NL:RBDHA:2025:2627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.23944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielaanvraag van een Colombiaanse eiser met betrekking tot bedreigingen door de FARC

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 3 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 13 mei 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 23 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig zijn. De eiser heeft verklaard dat hij Colombia heeft verlaten vanwege bedreigingen van de FARC, nadat hij informatie over hen had doorgespeeld aan de autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister niet adequaat rekening heeft gehouden met de culturele en taalkundige verschillen die van invloed kunnen zijn op de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser. De rechtbank wijst op de noodzaak van een objectieve en gestructureerde beoordeling van de geloofwaardigheid, zoals voorgeschreven in de relevante werkinstructies.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, die op € 1.814,- worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar culturele en taalkundige factoren een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. mr. D. Gökçan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 3 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is gegrond, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – ten grondslag dat hij Colombia in november 2022 heeft verlaten vanwege problemen met de FARC. Eiser heeft in oktober 2021 informatie over de FARC doorgespeeld aan de politie. Hij is hierna telefonisch bedreigd en twee keer aangevallen. De oom en de neef van eiser zijn door de FARC vermoord.
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser heeft informatie doorgespeeld aan de autoriteiten over de FARC en als gevolg hiervan problemen ondervonden.
De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De minister acht het relevante element dat eiser informatie heeft doorgespeeld aan de autoriteiten over de FARC en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden, niet geloofwaardig.
Uit de verklaringen van eiser volgt niet dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging. Dat hij afkomstig is uit Colombia is op zichzelf niet genoeg om te worden aangemerkt als vluchteling. Eiser heeft zijn vrees voor de leden van de FARC bij terugkeer niet aannemelijk gemaakt, zodat de minister zich op het standpunt stelt dat eiser bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Heeft het nader gehoor zorgvuldig plaatsgevonden?
4. Eiser betoogt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling op grond van WI 2014/10 objectief, gestructureerd en transparant moet worden uitgevoerd. De minister moet onder andere rekening houden met de persoon van de vreemdeling en zijn achtergrond. Het gaat dan onder andere om culturele en taalverschillen. Tijdens het gehoor van eiser was er een tolk Europees Spaans aanwezig en geen tolk Latijns-Amerikaans Spaans. Deze varianten kunnen aanzienlijk van elkaar verschillen, waardoor volgens eiser sprake is geweest van misverstanden of onbegrip gelegen in cultuurverschillen. Eiser heeft meermaals verteld dat de tolk bleef vertalen over verplichte vaccinaties, terwijl eiser doelde op de identificatieplicht. Er is sprake geweest van vertaalfouten en de minister heeft ten onrechte geen rekening gehouden met taalkundige en culturele verschillen. Eiser verwijst daarbij naar informatie van Wikipedia over de verschillen tussen de verschillende varianten van het Spaans. Ook wijst eiser op het medisch advies van MediFirst.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij tijdens de gehoren voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd op welke wijze onvoldoende rekening zou zijn gehouden met zijn culturele achtergrond. Volgens de minister is verder op geen enkele wijze gebleken dat de communicatie tussen eiser en de tolk tijdens de gehoren niet goed zou zijn verlopen. Eiser heeft dit ook niet aangegeven tijdens de gehoren zelf of in de correcties en aanvullingen op de gehoren. Ook bij lezing van de gehoorverslagen blijkt niet van miscommunicatie. Nog daargelaten welke waarde dient te worden toegekend aan de informatie van Wikipedia, kan hieruit volgens de minister evenmin worden opgemaakt dat een asielzoeker afkomstig uit Colombia niet zou kunnen worden gehoord met een tolk die het Europees Spaans spreekt.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de problemen zich zouden hebben voorgedaan bij het nader gehoor. De minister stelt terecht dat hierover in de correcties en aanvullingen niets is opgemerkt en dat ook uit het gehoorverslag zelf niet blijkt van miscommunicatie. Ook de hoeveelheid aan correcties en aanvullingen, afgezet tegen de lengte van het gehoorverslag, wijst niet op communicatieproblemen. Dat eiser toen een andere gemachtigde had, maakt dat niet anders. Eiser heeft namelijk ook in beroep niet kunnen concretiseren op welke punten er verkeerd vertaald zou zijn, of uit welke punten blijkt dat de tolk onvoldoende kennis had van de culturele context van Colombia, en hoe dat tot een onjuiste interpretatie van zijn verklaringen zou hebben geleid. Eiser heeft slechts twee voorbeelden genoemd, namelijk een onduidelijkheid over vaccinatieplicht-identificatieplicht en dat niet hijzelf maar zijn oom en tante uit het raam hadden gekeken. Het eerste voorbeeld is tijdens het gehoor al gecorrigeerd en uiteindelijk correct in het verslag terecht gekomen, zodat niet valt in te zien hoe dit van invloed is geweest op de beoordeling van eisers verklaringen. Bij het tweede punt heeft eiser niet toegelicht hoe deze volgens hem onjuiste vertaling het gevolg zou zijn geweest van taalkundige en culturele verschillen tussen hem en de tolk. Los daarvan zijn alleen deze twee voorbeelden onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is geweest van dusdanige communicatieproblemen dat het gehoor daardoor onzorgvuldig is geweest.
Heeft de minister het relevante element dat eiser informatie heeft doorgespeeld aan de autoriteiten over de FARC en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden terecht ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn verklaringen over het hebben doorgespeeld van informatie over de FARC aan de autoriteiten en over de problemen die daaruit voortvloeien ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank gaat hieronder in op wat eiser in dit kader heeft aangevoerd.
Positie als sociaal leider
5.1.
Eiser voert aan dat de minister het zijn van een sociaal leider geloofwaardig acht, maar dat element ten onrechte onvoldoende kenbaar bij de beoordeling van de geloofwaardigheid heeft betrokken. Dit is volgens eiser in strijd met de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zoals neergelegd in Werkinstructie 2014/10.
5.1.1.
Dit betoog slaagt niet. Anders dan eiser leest de rechtbank in het bestreden besluit niet dat de minister het zijn van een sociaal leider geloofwaardig zou hebben geacht. De minister stelt terecht dat hij het zijn van een sociaal leider niet hoefde te betrekken in zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van het relevante element, omdat eiser er blijk van heeft gegeven zichzelf niet als sociaal leider te zien. Eiser heeft namelijk zelf aangegeven geen sociaal leider te zijn maar een jongerenleider en daarbij ook uitgelegd wat het verschil is. [2]
Wisselende verklaringen over de redenen dat eiser naar de politie is gestapt
5.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser enerzijds verklaart dat de identificatieplicht door FARC nog niet was ingesteld op het moment dat hij besloot om informatie over de FARC te verstrekken aan de politie [3] , maar anderzijds verklaart hij dat de identificatieplicht een van de redenen is geweest om informatie door te spelen aan de politie. [4] Toen eiser werd geconfronteerd met deze wisselende verklaringen heeft hij verklaard dat de identificatieplicht in 2021 nog niet was ingesteld. Om het dorp in te komen moest je met de dorpsleider spreken. [5] Eiser heeft hiermee volgens de minister de wisselende verklaringen echter niet weggenomen.
5.2.1.
Eiser voert aan dat hij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden dat hij naar de politie is gedaan. Uit pagina 12 van het nader gehoor blijkt dat eiser de vraag over het identiteitsbewijs niet goed begreep. Ook heeft hij ondubbelzinnig verklaard dat onder andere door de FARC identiteitscontroles werden uitgevoerd bij het betreden en verlaten van de dorpen in zijn omgeving.
5.2.2.
Dit betoog slaagt niet. Uit eisers eerste verklaringen in het nader gehoor blijkt namelijk dat de identificatieplicht van de FARC een belangrijke reden was om naar de politie te gaan:
“De FARC zat vlakbij dat dorp. Zij pleegden allemaal misdaden tegen de mensenrechten en hebben mensen verplicht zich steeds te identificeren om het dorp binnen te komen. Ik woonde in die tijd in [stad]. Ik besloot om op enig moment met de autoriteiten te gaan praten over hetgeen daar gebeurde. Want mijn familie uit die regio, die wilden wel geregeld tantes en ooms bezoeken, bijvoorbeeld op feestdagen, maar ik zat in die periode dus in [stad].
Ik wilde de informatie opgeven zodat ze de FARC uit die regio weg zouden halen. Zodat er meer rust in de regio zou komen. En mensen niet gedwongen zouden zijn om de identificatie te tonen als ze gewoon hun eigen gebied willen binnengaan. In die regio’s zijn bijna geen jongens meer te zien in de leeftijd 15-20 jaar omdat de FARC ze rekruteert en ze overhaalt om zich bij hun aan te sluiten.” [6]
Als eiser later in datzelfde gehoor bevraagd wordt over de identificatieplicht, geeft hij aan dat de identificatieplicht met een ID-kaart pas is ingevoerd nadat hij naar de politie was gegaan en noemt hij deze niet meer als (deel van de) aanleiding om naar de politie te gaan:
“De reden om naar de autoriteiten te stappen was omdat we zagen dat zij jongeren rekruteerden van 14 a 15 jaar, om die te verplichten zich bij hun aan te sluiten zodat ze meer controle hebben in andere dorpen. Daarnaast zagen we dat de rechten van de burgers door de FARC met voeten werden getreden en dat er misbruik van de bewoners werd gemaakt.” [7]
“Ik wilde de inwoners helpen en de jongeren ook natuurlijk. Omdat er voorheen nooit problemen waren met de FARC. Maar nu bijvoorbeeld met feesten, komen er altijd heleboel mensen naar het dorp toe. Ook mensen van de FARC die dan vuurwapens bij zich hadden en mensen gingen intimideren. Als mensen dan zien dat het gevaarlijk is, dan willen ze weg uit het dorp.” [8]
In het aanvullend gehoor wordt eiser de vraag gesteld wat er door eiser samen met zijn oom en neef concreet tegen de politie is gezegd. Eiser begint dan opnieuw over de identificatieplicht mét pasjes:
“De FARC had een protocol ingesteld dat mensen het dorp pas in mochten als zij een pasje lieten zien. Als mensen het dorp in wilde om het een familielid te bezoeken dan moesten ze eerst met de FARC praten. Ook werden mensen gedwongen om lid te worden van de organisatie. Als ze dat niet wilde dan werden ze bedreigd.” [9]
Als eiser vervolgens wordt voorgehouden dat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat de identificatieplicht met pasjes nog niet was ingevoerd, verklaart eiser weer dat er nog geen identificatieplicht was, maar dat je wel met iemand moest spreken om het dorp in te kunnen komen. [10] De minister concludeert dan ook terecht dat sprake is van wisselende verklaringen. Dat in de gronden van beroep en tijdens de zitting namens eiser wordt aangevoerd dat eiser de vraag over of het verstrekken van de informatie te maken het had met de introductie van de ID-kaarten [11] verkeerd had begrepen, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel eiser daarin op zich gevolgd kan worden is dat geen uitleg voor zijn wisselende verklaringen over wanneer de identificatieplicht met pasjes is ingevoerd. Eiser betoogt in beroep namelijk dat de juiste verklaring is dat de identificatieplicht mét pasjes er al was vóórdat hij naar de politie ging. Deze uitleg valt echter moeilijk te rijmen met de omstandigheid dat eiser, buiten de verkeerd begrepen vraag om, twee keer expliciet heeft bevestigd dat de identificatieplicht met een pasje nog niet bestond op het moment dat hij naar de politie ging. Zo antwoordde eiser in het nader gehoor:

Dus als ik het goed begrijp bestond die identificatieplicht nog niet op het moment dat jullie informatie aan de politie doorspeelden?Klopt. Die plicht om je te identificeren door middel van zo’n kaart is pas vanaf januari 2022 geloof ik.” [12]
en in het aanvullend gehoor:

Ik heb uit het nader gehoor begrepen dat toen u naar de politie bent gestapt, de identificatieplicht middels een pasje nog niet was ingevoerd door de FARC, klopt dat?De identificatieplicht was nog niet ingesteld, maar om het dorp in te komen moest je wel met een soort van leider spreken. Die communiceerde met de FARC over wie er binnen
kwam.” [13]
Eiser heeft aldus wisselend verklaard over wanneer de identificatieplicht met pasjes is ingevoerd. Deze wisselende verklaringen hebben hun weerslag op eisers verklaringen over zijn beweegredenen om naar de politie te stappen om informatie door te geven. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser daarover wisselend heeft verklaard.
Ongerijmd dat eiser informatie aan de politie heeft doorgespeeld
5.3.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser meerdere keren heeft aangegeven dat het gevaarlijk is om aangifte te doen in Colombia omdat de politie zou zijn geïnfiltreerd door de FARC. [14] Dit was voor eiser reden om geen aangifte te doen van de ervaren problemen met de FARC. Dit rijmt niet met eisers verklaring dat hij belastende informatie heeft doorgespeeld aan de politie over de FARC, als hij zich er bewust van was dat de politie mogelijk geïnfiltreerd was door de FARC en hij gevaar zou lopen. Eiser heeft weliswaar in het nader gehoor verklaard dat hij de informatie op discrete wijze heeft doorgespeeld aan de politie, maar dit niet nader toegelicht. Ook heeft hij verklaard dat voorafgaand aan zijn bezoek aan de politie, eiser heeft gesproken met de dorpsleider. [15] Naar aanleiding van dat gesprek heeft hij besloten om naar de politie te stappen. Hieruit blijkt volgens de minister niet dat de informatie op discrete wijze is doorgespeeld.
5.3.1.
Eiser voert aan dat hij niet ongerijmd heeft verklaard over de aangifte bij de politie. Hij heeft gerefereerd aan uitspraken van zijn familie die zijn gedaan na de tweede aanval die plaatsvond ver na de aangifte. Nadat de bedreigingen begonnen hebben familieleden hem afgeraden om nog verdere pogingen te ondernemen contact te zoeken met de autoriteiten. Vóór de aangifte heeft eiser de risico’s daarvan uitgebreid besproken met andere sociale leiders.
5.3.2.
Dit betoog slaagt. De minister werpt eiser tegen dat hij meerdere keren zou hebben aangegeven dat het gevaarlijk is om aangifte te doen, maar verwijst daarbij enkel naar één verklaring van eiser. Gelet op de context van die verklaring komt de uitleg van eiser, dat zijn familie hem pas na de tweede aanval, en dus ná het verstrekken van informatie aan de politie, heeft gewaarschuwd voor infiltratie door de FARC bij de politie niet vreemd over. Bovendien heeft eiser verklaard dat vooraf met enkele mensen is besproken om naar de politie te gaan. De uitleg van eiser dat daarbij juist is gesproken over de mogelijke gevaren daarvan en dat er bewust voor is gekozen om de aangifte te laten doen door mensen van buiten het dorp, wijzen er op dat er niet lichtzinnig is gehandeld. Dat eiser daarbij weliswaar enig risico heeft genomen, maakt zijn verklaringen nog niet ongeloofwaardig. Dat eiser op latere momenten een andere risico-afweging maakt, bijvoorbeeld omdat hij inmiddels zou zijn bedreigd, is ook niet vreemd. Door simpelweg te stellen dat het niet geloofwaardig is dat eiser in het ene geval wel naar de politie durft te gaan, maar in een ander geval niet, gaat de minister er aan voorbij dat de uitkomst van een risico-afweging subjectief is, maar vaak afhankelijk zal zijn van de specifieke situatie op een bepaald moment. Het belang van het ondernemen van een bepaalde actie en de op dat moment bij de betrokkene bekende risico’s die daarmee gepaard gaan zullen doorgaans door de betrokkene tegen elkaar worden afgezet. De minister heeft daar in zijn beoordeling geen rekening mee gehouden. De minister stelt zich dan ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat het ongerijmd is dat eiser informatie aan de politie zou hebben doorgespeeld.
Onsamenhangende en ongerijmde verklaringen over de tweede aanval
5.4.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen over de tweede aanval onsamenhangend en ongerijmd zijn. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat de leden van de FARC maar twee keer op hem hebben geschoten omdat er veel mensen op straat liepen, maar heeft anderzijds verklaard dat hij een buurt in is gerend waar juist niet veel mensen op straat liepen en dat de FARC daar pas hebben geschoten. [16] Eisers uitleg dat in een ‘tussenstuk’, waar niet veel mensen aanwezig waren, op hem is geschoten, is een nieuwe verklaring, die volgens de minister feitelijk nog meer wisseling oplevert.
5.4.1.
Eiser stelt dat hij consistent heeft verklaard over de schoten. Hij heeft beide keren verklaard dat hij door mannen op een motor werd aangehouden in een druk gedeelte van de wijk, waarna eiser begon te rennen. Voor zover eiser zich kan herinneren is er toen twee keer geschoten.
5.4.2.
Dit betoog slaagt. De rechtbank volgt de minister niet in diens lezing van eisers verklaringen, dat er geschoten zou zijn op een moment dat er veel mensen op straat waren. Eiser heeft namelijk in het nader gehoor verklaard dat er geschoten werd terwijl hij wegrende, dat hij daarna in een wijk kwam waar veel mensen op straat waren en dat misschien daarom niet nog een keer op hem is geschoten:
“Juist toen ik de straat overstak, stopte er een motor voor me. Er waren twee mannen. Eentje pakte me bij mijn shirt maar ik wist mezelf los te rukken en rende weg. Ik rende richting de wijk waar ik eigenlijk niet binnen mocht. Ik hoorde ook iemand roepen: pak hem! Ik zag iemand uit die wijk mijn kant op komen. Ik hoorde twee schoten. Afkomstig van een van de mannen op de motor. (…) toen kwam ik bij die wijk waar ik niet naar binnen kon. Daar waren veel mensen op straat, ik denk dat dat ook de reden was dat er niet meer dan 2 keer geschoten meer werd.” [17]
De latere verklaringen van eiser in het aanvullend gehoor, dat er op het moment dat hij bij zijn shirt werd gepakt ook veel mensen op straat waren en dat er pas op hem werd geschoten toen hij een rustiger deel van de wijk in rende, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet ongerijmd met de verklaringen in het nader gehoor en moeten dan ook veeleer worden gezien als een aanvulling daarop naar aanleiding van de gestelde vragen. Uit eisers verklaringen in het nader gehoor, zoals hierboven weergegeven, blijkt namelijk ook dat er niet direct op hem is geschoten, maar pas nadat hij een bepaalde richting in was gerend. De minister stelt zich dan ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat eisers verklaringen over de tweede aanval onsamenhangend en ongerijmd zijn.
Ongerijmdheden over dat de FARC het huis niet is binnengevallen
5.5.
De minister stelt zich op het standpunt dat het ongerijmd is dat de FARC wel wist waar eiser zat ondergedoken, maar niet het huis is binnengevallen. Volgens de minister kan niet met elkaar worden gerijmd dat de FARC het huis niet is binnengevallen uit angst daarbij een familielid van eiser te vermoorden, terwijl zij wel op eiser schoten zouden hebben gelost in een wijk waar veel andere burgers aanwezig waren. Daaruit blijkt volgens de minister namelijk dat zij er niet voor terugdeinsden eventueel andere slachtoffers te maken terwijl zij op eiser schoten.
5.5.1.
Gelet op wat hiervoor onder 5.4.2 is overwogen kan ook dit standpunt van de minister geen stand houden. De minister wordt er namelijk niet in gevolgd dat eiser zou hebben verklaard dat er op hem werd geschoten op een moment dat er veel andere burgers op straat aanwezig waren, zodat dit ook niet als argument kan worden gebruikt om het handelen van de FARC ongerijmd te vinden.
Ongerijmdheden over de ontsnapping tijdens de onderhandelingen
5.6.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de onderhandelingen en de ontsnapping. Volgens de minister is het onwaarschijnlijk dat eiser heeft kunnen ontsnappen in een situatie waarin hij was vastgebonden en er 15 gewapende leden van de FARC aanwezig waren tegenover ongeveer 30 à 35 ongewapende burgers.
5.6.1.
Eiser voert aan dat hij tijdens de onderhandelingen met de FARC heeft kunnen ontkomen, maar dat zijn neef wel door de FARC is vermoord. Volgens eiser vindt de minister ten onrechte ongeloofwaardig dat hij heeft kunnen ontsnappen. Dat een bepaalde omstandigheid niet zeer waarschijnlijk is, betekent volgens eiser nog niet dat het ook onmogelijk of ongeloofwaardig is.
5.6.2.
Ook dit betoog slaagt. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser ongerijmd zou hebben verklaard over de ontsnapping. Dit standpunt van de minister steunt op eisers verklaringen dat hij was vastgebonden en dat er ongeveer 15 bewapende FARC-leden aanwezig waren tegenover 30 tot 35 ongewapende burgers. Het klopt dat eiser heeft verklaard dat hij was vastgebonden, maar eiser heeft niet verklaard op welke manier hij was vastgebonden. Het is dan ook onduidelijk hoeveel moeite het de dorpsbewoners zou hebben gekost om eiser en zijn oom te helpen ontsnappen. Ook de omstandigheid dat de leden van de FARC bewapend waren en de dorpsbewoners niet, maakt nog niet dat er geen chaotische situatie zou kunnen hebben ontstaan waarvan eiser en zijn oom gebruik zouden hebben kunnen maken.
Conclusie over de geloofwaardigheidsbeoordeling
5.9
Uit het voorgaande volgt de door de minister verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling op meerdere punten gebreken bevat. Hoewel de minister op een enkel onderdeel gelijk heeft gekregen en eiser niet alle onderdelen van de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft bestreden, zijn de geconstateerde gebreken dusdanig dat de geloofwaardigheidsbeoordeling als geheel niet in stand kan blijven. Dit leidt tot de conclusie dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd en dus ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers verklaringen over het doorspelen van informatie over de FARC aan de autoriteiten en over de problemen die hij als gevolg daarvan zou hebben ondervonden, ongeloofwaardig zijn.
Overige beroepsgronden
6. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser ongeloofwaardig vindt. Het bestreden besluit kan om die reden geen stand houden. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd en de aanvraag dan ook ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Dit omdat het aan de minister is om een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling te maken. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat niet vaststaat of het gebrek met een enkele motivering en zonder nader onderzoek (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend gehoor) te herstellen is.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken. Als de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek en eiser daarover informeert, moet hij binnen 12 weken opnieuw beslissen.
7.2.
Omdat beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 mei 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; als de minister binnen deze termijn tot nader onderzoek overgaat en eiser daarover informeert moet de minister binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit nemen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rapport nader gehoor, pagina 12.
3.Rapport nader gehoor, pagina 12.
4.Rapport aanvullend gehoor, pagina 4.
5.Rapport aanvullend gehoor, pagina 4.
6.Rapport nader gehoor, pagina 5.
7.Rapport nader gehoor, pagina 12.
8.Rapport nader gehoor, pagina 13.
9.Rapport aanvullend gehoor, pagina 4.
10.Rapport aanvullend gehoor, pagina 4.
11.Rapport aanvullend gehoor, pagina 12.
12.Rapport nader gehoor, pagina 12.
13.Rapport aanvullend gehoor, pagina 4.
14.Rapport aanvullend gehoor, pagina 10.
15.Rapport nader gehoor, pagina 11.
16.Rapport nader gehoor, pagina 15 en rapport aanvullend gehoor, pagina 9.
17.Rapport nader gehoor, pagina 15.