ECLI:NL:RBDHA:2025:2626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/16471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met locatieverbod

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een asielzoeker, tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 24 september 2024, waarbij aan eiser een locatieverbod voor de COa-locatie POL Arnhem-Zuid is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het COa aanwezig waren. Eiser heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen per 2 september 2024 en heeft op verschillende opvanglocaties verbleven, waaronder de locatie in Arnhem-Zuid. Het COa heeft eiser de toegang tot deze locatie ontzegd omdat hij moest verhuizen naar een andere opvanglocatie in Delfzijl/Farsum.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dit besluit is gebaseerd op de beoordeling dat het locatieverbod geen zelfstandig rechtsgevolg heeft en dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot overplaatsing naar de nieuwe locatie. De rechtbank stelt vast dat de mededeling van overplaatsing door de minister aan eiser gelijkgesteld moet worden met een besluit, waartegen beroep kan worden ingesteld bij de vreemdelingenrechter. Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, is de rechtbank niet bevoegd om het beroep tegen het locatieverbod te behandelen.

De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2025. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/16471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 24 september 2024 om aan eiser een locatieverbod voor COa-locatie POL Arnhem-Zuid op te leggen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het COa.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen het locatieverbod kennis te nemen. Zij legt dit hieronder uit.
Feiten en omstandigheden
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is een asielzoeker en aan hem is inmiddels per 2 september 2024 een verblijfsvergunning asiel verleend. Eiser heeft op verschillende opvanglocaties verbleven, waaronder COa-opvanglocatie POL Arnhem-Zuid. Op 24 september 2024 heeft het COa aan eiser een locatieverbod opgelegd waaruit volgt dat aan hem de toegang tot de locatie in Arnhem-Zuid is ontzegd omdat eiser moest verhuizen naar COa-opvanglocatie Delfzijl/Farsum.
3.1.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het door het COa opgelegde locatieverbod. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot overplaatsing naar COa-opvanglocatie Delfzijl. Hij heeft wel beroep ingesteld tegen het locatieverbod omdat hij vanwege medische redenen niet op eigen kracht naar de COa-opvanglocatie in Delfzijl kon verhuizen. Hij is het er niet mee eens dat het COa aan hem geen assistentie wil verlenen of een financiële vergoeding wil toekennen om te kunnen verhuizen.
4. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa, worden in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk van de Vw 2000 zijn op die beschikking van toepassing.
5.1.
In artikel 9, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) is bepaald welke verstrekkingen de opvang in een opvangvoorziening omvat. Uit artikel 11 van de Rva 2005 volgt dat een asielzoeker alleen wordt overgeplaatst wanneer dit noodzakelijk is.
6. De rechtbank stelt voorop dat een overplaatsingsbesluit een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een overplaatsingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de vreemdelingenrechter. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de mededeling van overplaatsing door de minister aan eiser met een besluit gelijk moet worden gesteld en dat eiser hiertegen beroep had kunnen instellen. Dit heeft eiser niet gedaan en ter zitting heeft hij dit ook bevestigd.
7. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat in het geval een besluit tot overplaatsing zijn grondslag vindt in en hetzelfde doel dient als het aan de vreemdeling opgelegde locatieverbod, uit het besluit tot overplaatsing ook de rechtsplicht voortvloeit om het terrein van de eerdere opvanglocatie niet meer te betreden. Als deze situatie zich voordoet kan de vreemdelingenrechter die het beroep tegen het overdrachtsbesluit behandeld óók het locatieverbod beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich in de eerste plaats al niet voor omdat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het aan hem opgelegde overplaatsingsbesluit. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat een locatieverbod na een overdrachtsbesluit geen zelfstandig rechtsgevolg heeft.
7.1.
De brief van 24 september 2024 waarin aan het eiser het locatieverbod voor COa-opvanglocatie POL Arnhem-Zuid is opgelegd, heeft geen zelfstandig rechtsgevolg. Het is geen besluit waartegen een zelfstandig rechtsmiddel kan worden ingesteld. Gelet hierop is de rechtbank niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS van 18 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5937.