ECLI:NL:RBDHA:2025:259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.23624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd aan een vreemdeling wegens ernstige bedreiging voor de samenleving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister heeft op 3 juni 2024 aan eiser een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd, omdat zijn persoonlijke gedragingen een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormen. Eiser heeft zijn gestelde familieleven niet onderbouwd, wat heeft geleid tot de ongegrondverklaring van zijn beroep. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het gedrag van eiser een bedreiging vormt, onder andere door zijn recente veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf wegens poging tot doodslag. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn claim dat het inreisverbod onevenredig zwaar is, noch voor zijn medische situatie die een terugkeer naar Algerije zou bemoeilijken. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen belangenafweging heeft gemaakt, omdat eiser geen familie- of gezinsleven heeft aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het inreisverbod en de signalering voor 10 jaar in stand blijven. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 juni 2024 om aan eiser een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering voor de duur van 10 jaar op te leggen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het zwaar inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis en totstandkoming besluit
5. De asielaanvraag van eiser is met het besluit van 10 december 2021 afgewezen. Dit besluit omvat ook een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is op 18 maart 2022 ongegrond verklaard. [3] Het door eiser tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling [4] op 13 mei 2022 ongegrond verklaard. [5] Eiser heeft nadien niet aan zijn vertrekplicht voldaan.
6. Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de minister aan eiser een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd. Het door eiser tegen dit besluit ingesteld beroep is bij uitspraak van 23 februari 2023 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch ongegrond verklaard. [6]
7. Eiser is bij arrest van 4 augustus 2023 [7] door het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wegens poging tot doodslag. Deze veroordeling is op 19 augustus 2023 onherroepelijk geworden.
8. Op 16 november 2023 is eiser gehoord in verband met het voorstel van de AVIM [8] Midden-Nederland om aan hem een inreisverbod voor de duur van 10 jaar op te leggen. Op 20 november 2023 heeft de AVIM Midden-Nederland het voorstel ingediend bij de minister.
9. Op 30 april 2024 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om ook een besluit tot signalering voor de duur van 10 jaar op te leggen. Eiser heeft bij zienswijzen van 18 mei 2024 en 25 mei 2024 gereageerd op het voorstel van 20 november 2023 en het voornemen van 30 april 2024.
10. Bij het bestreden besluit heeft de minister een inreisverbod voor de duur van 10 jaar aan eiser opgelegd. [9] Het bestreden besluit is ook een besluit tot signalering in het SIS-systeem [10] voor de duur van 10 jaar. De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van het opleggen van het inreisverbod en er is volgens de minister geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM [11] . Ook is er volgens de minister bij het opleggen van het inreisverbod voldoende rekening gehouden met eisers medische omstandigheden.
11. Op 27 september 2024 is eiser uitgezet. Op 1 oktober 2024 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten dat eiser onderhavig beroep handhaaft omdat hij naar Europa wil terugkeren.
Standpunt van eiser
12. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte een zwaar inreisverbod aan hem heeft opgelegd. Er is in zijn geval geen sprake van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verder is het medisch niet verantwoord om eiser terug te sturen naar Algerije vanwege zijn chronische darmziekte. Eiser acht het onevenredig zwaar dat het inreisverbod voor geheel Europa geldt. Eiser stelt naar Frankrijk te willen vertrekken. Hier woont de familie van zijn moeder en zijn Franse partner met wie hij van plan is te trouwen.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
13. In geschil is of de minister niet ten onrechte een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser heeft opgelegd. Daarbij is van belang of de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser vanwege zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit vaste rechtspraak [12] van de Afdeling volgt dat de minister bij oplegging van een inreisverbod zoals hier aan de orde, moet toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip als bedoeld in het arrest Z.Zh. en I.O. [13] In de uitspraak van 20 november 2015 [14] heeft de Afdeling uit het Z.Zh. en I.O.-arrest afgeleid dat de minister bij haar beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat niet.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Zo heeft de minister terecht bij haar standpunt betrokken dat eiser het misdrijf recent heeft gepleegd en in dit kader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Verder heeft de minister uit het feit dat eiser zonder aanleiding een poging tot doodslag heeft gepleegd en zich daarop heeft voorbereid door van tevoren een keukenmes te verstoppen, kunnen concluderen dat eisers normbesef ernstig tekort schiet. Er is geen enkele aanwijzing die duidt op verbetering van het gedrag van eiser. In de omstandigheid dat eiser in de gevangenis geen misdrijven heeft gepleegd, heeft de minister geen aanleiding voor een ander oordeel hoeven zien omdat aan gedrag in detentie, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [15] slechts beperkte waarde toekomt. De minister heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de actuele bedreiging blijft bestaan.
15. Verder heeft de minister, gelet op de delictsomschrijving, het feit dat eiser zich heeft voorbereid door een keukenmes te verstoppen, het zonder aanleiding plegen van het misdrijf op het Stationsplein in Utrecht te midden van een groot aantal toevallige voorbijgangers, de grove inbeuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de langdurige gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd, niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Artikel 8 van het EVRM
16. De minister vaardigt geen inreisverbod uit als dit in het geval van de vreemdeling een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. [16] De rechtbank overweegt dat eiser zijn beroep op artikel 8 van het EVRM niet heeft onderbouwd. Zo heeft eiser geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat hij een partner of familie in Frankrijk heeft. De minister heeft dan ook terecht geen familie- of gezinsleven aangenomen en heeft dus ook terecht geen belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Medische omstandigheden
17. Ook in de medische situatie van eiser heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om het inreisverbod achterwege te laten. De minister heeft in het bestreden besluit verwezen naar de onder rechtsoverweging 6. genoemde uitspraak van 23 februari 2023, waarin deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser naar Nederland is gekomen voor medische zorg omdat deze beter is dan in Algerije, het besluit niet onevenredig maakt. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat dit bij het huidige inreisverbod niet anders is. De minister heeft hierbij van belang kunnen achten dat eiser geen recente medische informatie met betrekking tot zijn ziekte heeft overgelegd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het inreisverbod en de signalering voor de duur van tien jaar in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaak NL24.23622.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.2020201844/1/V2
7.Parketnummer 21-000099-23.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
9.Op grond van artikel 66a, zevende lid aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), juncto artikel 6.5a, vijfde lid aanhef en onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
10.Schengeninformatiesysteem.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1725).
13.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (ECLI:EU:C:2015:337).
15.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1328.
16.Paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire A 2000.