ECLI:NL:RBDHA:2025:2532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 2 december 2024 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 11 december 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Duitsland in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland.

De rechtbank concludeert dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51251

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder NL24.51252. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 2 december 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 11 december 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
6. Eiser voert aan dat in Duitsland de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser verwijst ter onderbouwing naar het AIDA-rapport over Duitsland [5] en artikelen over de situatie in Duitsland. [6] Eiser stelt dat de garantie van Duitsland, dat zijn asielaanvraag in behandeling wordt genomen, niet afdoet aan de problemen in Duitsland. Eiser voert verder aan dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft geen recht op kosteloze rechtsbijstand in Duitsland, krijgt geen financiële middelen, beheerst de Duitse taal niet en kan daarmee effectief niet klagen. Eiser loopt dus een reëel risico om in een situatie terecht te komen van materiële deprivatie. Eiser geniet geen internationale bescherming doordat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, dus zal hij worden uitgezet naar Eritrea. Eiser betoogt ten slotte dat de minister in zijn geval garanties had moeten vragen bij Duitsland om te verzekeren dat hij opvang zal krijgen en niet zal worden uitgezet naar Eritrea.
6.1.
Uitgangspunt is dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd in haar uitspraak van 11 september 2024. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. Dat is beschreven in het arrest Jawo. [8]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport van 8 april 2022 en de artikelen van de NOS maken dit oordeel niet anders. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [9] geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De Afdeling heeft dit standpunt herhaald in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 11 september 2024. [10] De Afdeling heeft in die uitspraken geoordeeld dat de situatie die in het AIDA-rapport (update 2023) naar voren komt, geen ander beeld geeft van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten (waarnaar eiser heeft verwezen) is weergegeven en die reeds zijn meegenomen in de beoordeling door de Afdeling. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Duitsland de internationale verplichtingen niet nakomt.
6.3.
Eiser heeft volstaan met de stelling dat hij in Duitsland geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat uit het AIDA-rapport (update 2023) volgt dat asielzoekers zich tijdens een asielprocedure kunnen laten bijstaan door een gemachtigde, maar dat zij dit zelf dienen te betalen en dat - wanneer beroep wordt ingesteld bij een rechtbank – rechtsbijstand enkel gratis wordt verleend als er enige kans van slagen is. Dit is niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Lidstaten kunnen ingevolge artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. Er bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het systeem van rechtshulp in Duitsland in strijd is met het Handvest of dat sprake is van een systeemfout. Bovendien heeft Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser opnieuw zal worden behandeld in overeenstemming met de internationale verplichtingen. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, dient hij zich te wenden tot de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij voorbaat geen zin heeft.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De stellingen van eiser zijn reeds betrokken bij de vraag of er voor Duitsland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Indirect refoulement
7. In deze procedure wordt alleen beoordeeld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Er is dus in deze procedure geen ruimte voor een beoordeling van de vraag of eiser gegronde vrees voor vervolging of een onmenselijke behandeling heeft in Eritrea. Dat moet juist plaatsvinden in de lidstaat dat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft, gelet op wat is overwogen onder 6.2. niet aannemelijk gemaakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en niet is gebleken dat hij in Duitsland zijn vrees voor refoulement niet aan kan kaarten. Het beroep van eiser dat sprake zou zijn van indirect refoulement slaagt daarom niet. [11]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.AIDA-rapport van 8 april 2022.
6.NOS, “Duitse gemeenten bezorgd: ‘Geen plek en personeel voor meer asielzoekers’”, 22 mei 2023; NOS, “Duitsland wil asielzoekers sneller uit gaan zetten”, 25 oktober 2023.
8.ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
11.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.