Overwegingen
1. Eiser heeft op 17 juli 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op
25 juli 2024 de Deense autoriteiten verzocht om overname van eiser op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening omdat eiser een Deens verblijfsdocument heeft getoond dat hij heeft verkregen in verband met studie, afgegeven op 4 maart 2024 en geldig tot 14 juli 2024, en omdat eiser met een door Denemarken afgegeven visum de Unie is ingereisd. De Deense autoriteiten hebben dit claimverzoek op 22 september 2024 aanvaard zodat een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Denemarken. Eiser verzoekt de rechtbank om het overdrachtsbesluit te vernietigen en zijn beroep gegrond te verklaren.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en motiveert dit als volgt.
3. Eiser voert allereerst, samengevat, aan dat verweerder tijdens het aanmeldgehoor op 20 juli 2024 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een niet-register tolk, terwijl de beschikking dateert van 7 januari 2025 en dus nog een gehoor had kunnen plaatsvinden met een registertolk. Dat van onverwijlde spoed sprake is blijkt volgens eiser dan ook niet.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht dat tijdens het aanmeldgehoor gebruik is gemaakt van een niet-registertolk, omdat bij het inplannen van de tolk voor het aanmeldgehoor van eiser geen registertolk Arabisch (Soedanees) beschikbaar was. Daarbij heeft verweerder erkend dat het een fout is dat in het rapport gehoor wordt vermeld dat gebruik is gemaakt van een registertolk. Gelet op de aard en de termijnen van de Dublinprocedure is de vereiste spoed als bedoeld in artikel 28, derde lid van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) een gegeven, waarbij verweerder daarnaast als aanvullende reden voor de spoedeisendheid heeft opgemerkt dat de centrale ontvangstlocatie waar de vreemdelingen tijdens het identificatie- registratie- en het aanmeldproces verblijven niet geschikt is om langere tijd te verblijven en ook niet-beëdigde tolken bovendien moeten voldoen aan de kwaliteits- en integriteitseisen voordat zij worden opgenomen in het tolkenbestand van de IND. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. Anders dan eiser stelt heeft de spoedeisendheid dus vooral betrekking op het tijdsverloop tussen de aanmelding en het kunnen horen en minder op het tijdsverloop tot aan het nemen van het uiteindelijke besluit. De rechtbank merkt overigens op dat uit het rapport aanmeldgehoor is gebleken dat eiser tijdens de inleiding en de afsluitende vragen en mededelingen van het gehoor desgevraagd heeft geantwoord de tolk goed te kunnen verstaan en te begrijpen. Ook is niet gebleken dat tijdens het aanmeldgehoor sprake is geweest van miscommunicatie tussen eiser en de tolk of dat eiser zijn verhaal niet goed naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank onderkent dat het voor eiser moeilijk is om te beoordelen of hij alles in dat gehoor goed heeft begrepen en overweegt dat het aan verweerder is om een zorgvuldige procedure aan te bieden en niet aan eiser is om te zeggen in welke mate hij daar “last van heeft gehad”. In de onderhavige procedure heeft te gelden dat eiser ter zitting zijn relaas uit het aanmeldgehoor heeft bevestigd en verder heeft toegelicht. De rechtbank stelt vast dat de ter zitting door eiser gegeven toelichting overeenkomt met de verklaringen die eiser tijdens zijn gehoor heeft afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om het besluit te vernietigen en verweerder op te dragen om eiser nogmaals te horen.
5. Eiser voert tevens aan dat verweerder hem de mogelijkheid heeft ontnomen om te kunnen reageren op het claimakkoord van 22 september 2024. Het voornemen dateert namelijk van 7 augustus 2024, waardoor op het moment dat de zienswijze moest worden ingediend niet op het claimakkoord kon worden gereageerd. Het voornemen was daarmee prematuur. De procesbelangen van eiser zijn daardoor dermate geschaad, dat daarmee de besluitvorming in strijd met de zorgvuldigheid, het fair trial beginsel en de algemene maatregelen van behoorlijk bestuur moeten worden geacht, aldus eiser.
6. De rechtbank overweegt dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. In de Dublinverordening is niet voorgeschreven hoe de lidstaten dit onderdeel van hun procedure moeten inrichten en dat zij verplicht zijn om een voornemen tot een besluit kenbaar te maken. Verweerder is gehouden om een persoonlijk onderhoud met eiser te houden om te kunnen beoordelen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en om te kunnen beoordelen of er aanleiding bestaat om toepassing te geven aan zijn beleid en de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder moet eiser ook in de gelegenheid stellen om argumenten aan te dragen tegen de verantwoordelijkheidsvaststelling en tegen de (deel)beslissing om zijn asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen. Verweerder dient in zijn besluit op de in de zienwijze aangedragen argumenten in te gaan en zijn besluit ook te baseren op de verklaringen die eiser in het aanmeldgehoor heeft afgelegd en op algemene informatie over de mogelijk verantwoordelijke lidstaat, voor zover dit van belang is voor de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. Doorgaans brengt verweerder een voornemen uit nadat een claimakkoord tot stand is gekomen. De rechtbank constateert dat steeds vaker de situatie aan de orde lijkt te zijn dat, net als in de onderhavige procedure, een voornemen wordt uitgebracht voordat duidelijk is of de lidstaat die verweerder verantwoordelijk acht, het claimverzoek accepteert. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet te weten of dit een afgesproken nieuwe werkwijze is. De rechtbank overweegt dat deze werkwijze niet onverenigbaar is met de Dublinverordening omdat dit deel van de procedure niet is geregeld en omdat deze werkwijze niet afdoet aan het kunnen opkomen tegen het overdrachtsbesluit.
8. Op het moment dat de zienswijze moet worden uitgebracht zal duidelijk zijn welke lidstaat verweerder verantwoordelijk acht en zal duidelijk zijn dat verweerder de asielaanvraag niet onverplicht zal behandelen. Eiser kon in de zienswijze argumenten aandragen tegen een overdracht aan Denemarken en dit zowel onderbouwen met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel, als ten aanzien van zijn (impliciete) verzoek aan verweerder om zijn asielaanvraag onverplicht te behandelen. Dat eiser toen nog niet wist of er een claimakkoord tot stand zou komen doet hier niet aan af. Indien Denemarken het claimverzoek (definitief) zou afwijzen, had eiser immers bereikt wat hij wil met deze procedure. In het arrest van het Hof in de zaak Ghezelbash, heeft het Hof op vragen van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch (uitspraak van 2 februari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1004) onder meer uitgelegd dat het rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit, om een effectief rechtsmiddel te zijn, ook aangewend kan worden tegen het toepassen van de verantwoordelijkheidscriteria (arrest van het Hof van 7 juni 2016 in de zaak C-63/15, Mehrdad Ghezelbash tegen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ECLI:EU:C:2016:409). 9. Indien na het gehoor eerst een voornemen wordt uitgebracht, en eiser pas na het tot stand komen van een claimakkoord argumenten kan aandragen tegen het onjuist toepassen van de verantwoordelijkheidscriteria, komen de gevolgen hiervan voor rekening van verweerder. Zoals ook uit bovengenoemd arrest blijkt, moet het verzoek tot overname ingevolge artikel 21, derde lid, van die verordening worden gestaafd met elementen aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is. Ook blijkt uit artikel 22 van verordening nr. 604/2013 dat het op een dergelijk verzoek te geven antwoord moet berusten op een onderzoek van de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen aan de hand waarvan de criteria van hoofdstuk III van deze verordening kunnen worden toegepast.
10. Gelet op de voornemenprocedure, is verweerder in de gelegenheid om het claimverzoek niet alleen te baseren op het persoonlijk onderhoud met eiser, maar ook op de zienswijze van diens gemachtigde. Omdat de toepasselijkheid van de verantwoordelijkheidscriteria juridisch complex kan zijn, zal een professioneel gemachtigde doorgaans beter in staat zijn om argumenten hierover aan te dragen dan de vreemdeling. De gehoren in Dublinprocedures zijn zonder meer summier te noemen en de vraag “heeft u bezwaren tegen de overdracht” zal niet altijd een op de verantwoordelijkheidscriteria toegespitst antwoord opleveren. Gelet op de korte termijnen die gelden voor het claimen en het aanvaarden van een claim, zou verweerder er goed aan doen om eiser in de zienswijze de gelegenheid te bieden om argumenten aan te dragen die ook betrekking hebben op het claimakkoord. Als verweerder zichzelf de kans ontneemt om in deze fase van de procedure kennis te nemen van deze argumenten en dit daarom pas in beroep gebeurt, kan dit verstrekkende gevolgen hebben. Indien eiser, door deze feitelijke wijze van het inrichten van de Dublinprocedure door verweerder, pas in beroep argumenten en/of informatie aandraagt waarvan de rechtbank oordeelt dat deze in het claimverzoek hadden moeten worden vermeld om de aangezochte lidstaat in de gelegenheid te stellen om te beoordelen of het claimverzoek zou moeten worden aanvaard, zal de rechtbank concluderen dat het claimverzoek onvolledig is. De rechtbank zal dan vervolgens ook niet aarzelen om te oordelen dat een aanvaard maar onvolledig claimverzoek, geen rechtsgeldig claimakkoord oplevert en dat een besluit dat op een dergelijk claimakkoord is gebaseerd dus moet worden vernietigd. Gelet op het tijdsverloop tussen asielaanvraag en besluit en het tijdsverloop tussen het instellen van beroep en behandeling van dat beroep door de rechtbank, voorziet de rechtbank dat dit nagenoeg steeds zal leiden tot het niet meer tijdig kunnen claimen met een volledig verzoek en dus tot het verantwoordelijk worden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
11. Zoals uitgebreid ter zitting besproken, aanvaardt verweerder een aanzienlijk procesrisico door de functie van het voornemen in de Dublinprocedure uit te hollen. De rechtbank merkt hierbij op dat dit niet alleen geldt in situaties als de onderhavige waar een voornemen wordt uitgebracht voordat er een claimakkoord tot stand is gekomen, maar ook in al die, nagenoeg alle, andere procedures waarin een voornemen slechts een aaneenrijging van tekstblokken is die nauwelijks te relateren zijn aan de betreffende vreemdeling. De Dublinverordening schrijft een voornemenprocedure niet voor en de Afdeling ziet geen principiële en/of juridische bezwaren tegen een standaardvoornemen. Indien verweerder bewust kiest voor uitholling van de procedure door het voornemen van weinig waarde meer te laten zijn, zal de rechtbank evenwel eerder concluderen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Er is immers nog steeds voorzien in een voornemenprocedure. Indien beroepsgronden slagen en sprake is van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken, zal verweerder weinig tot geen gehoor vinden bij de rechtbank om gebreken te passeren of rechtsgevolgen van gebrekkige overdrachtsbesluiten in stand te laten. Kortom, als verweerder de vastgestelde voornemenprocedure niet volgt, zal dit geregeld tot vernietiging van het overdrachtsbesluit leiden en dan valt nog te bezien of verweerder binnen de korte termijn die resteert als de rechtbank geen voorlopige voorziening treft, er in slaagt om een nieuw overdrachtsbesluit te nemen voordat de overdrachtstermijn verstrijkt. Verweerder doet er dan ook goed aan om zijn overdrachtsbesluiten zorgvuldig voor te bereiden, het voornemen te gebruiken waarvoor het is bedoeld in de fase van de procedure waarin het is bedoeld, en zodoende een goed gemotiveerd besluit door de rechter te kunnen laten toetsen als beroep wordt ingesteld tegen een overdrachtsbesluit.
12. In de onderhavige procedure heeft eiser zich enkel op het principiële standpunt gesteld dat het voornemen prematuur is uitgebracht en het fair trial-beginsel daardoor is geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat het claimverzoek volledig is geweest en de Deense autoriteiten over alle relevante feiten en omstandigheden hebben beschikt voordat zij hebben beslist dat zij daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en het claimverzoek hebben aanvaard. Eiser betwist dit ook niet en heeft in zijn aanmeldgehoor de gegevens op grond waarvan het claimverzoek is gegrond ook zelf naar voren gebracht. Er is dus een rechtsgeldig claimakkoord tot stand gekomen. Eiser is in zijn aanmeldgehoor, in de zienswijze, in de gronden van beroep en ter zitting in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen een overdracht aan Denemarken kenbaar te maken en heeft dit ook, overigens steeds inhoudelijk op dezelfde wijze, gedaan. Eiser is niet in zijn belangen geschaad doordat een voornemen is uitgebracht voordat het claimverzoek was aanvaard. Dat de rechtbank desondanks het besluit moet vernietigen omdat, zoals ter zitting door eiser is betoogd, altijd gevolgen moeten worden verbonden aan het niet onverkort volgen van regels en procedures omdat regels en procedures anders zinledig worden, volgt de rechtbank dus niet.
13. Het overdrachtsbesluit van verweerder is gebaseerd op een rechtsgeldig claimakkoord. Eiser heeft niet betoogd dat ten aanzien van Denemarken niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank gaat ook, zo nodig, ambtshalve na of er een schending van artikel 4 Handvest tijdens en/of na overdracht dreigt en dat is in het geval van eiser niet aan de orde. De rechtbank is niet bekend met algemene informatie waaruit blijkt dat in Denemarken sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang en ook uit het relaas over de eerdere ervaringen van eiser in Denemarken blijkt hiervan niet. Eiser heeft in Denemarken geen asielaanvraag ingediend en dus geen eerdere ervaringen met de asielprocedure en opvang. Eiser is niet bekend met medische problematiek die op een CK-situatie zou kunnen wijzen, dus de rechtbank ziet geen aanleiding om de overdracht op grond van artikel 4 Handvest en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening te verbieden. De rechtbank merkt hierbij op, zoals ook ter zitting aan eiser uitgelegd, dat de racistische wijze waarop eiser is bejegend en zijn ervaring dat hij niet is geholpen door de politie, geen verband houdt met de wijze waarop de rechtbank moet beoordelen of sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvang.
14. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag onverplicht moet behandelen.
15. De rechtbank dient bij de beoordeling van deze beroepsgrond allereerst na te gaan of verweerder deze deelbeslissing van zijn overdrachtsbesluit deugdelijk heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank beoordeelt dus of verweerder voldoende goed heeft onderzocht welke feiten en omstandigheden eiser heeft aangedragen, hoe het samenstel hiervan zich verhoudt met zijn beleid en met name de verschillende situaties die in zijn beleid zijn vastgelegd waarin verweerder gebruik maakt van deze bevoegdheid en of hij zijn beslissing op dit punt voldoende goed motiveert. Deze deelbeslissing door verweerder vergt een wezenlijk andere beoordeling dan de vraag of van het interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan. Weliswaar heeft verweerder in zijn beleid ook benoemd dat indien niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwen ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat, hij de asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen. De rechtbank overweegt echter dat aan deze passage in het beleid geen enkele betekenis toekomt. Indien ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwen, is de overdracht op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening namelijk simpelweg verboden en hoeft verweerder niet meer na te denken of hij al dan niet de asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen en beoordelen. Uitsluitend indien de overdracht niet verboden is en verweerder dus in beginsel bevoegd is om het claimakkoord te effectueren, moet verweerder beoordelen of hij op grond van zijn (overige inhoud van zijn) beleid de asielaanvraag desondanks en dus onverplicht behandelt. Dit zijn voor verweerder, ondanks dat zijn beleid verwarring oplevert, twee volstrekt andere situaties en wezenlijk andere beoordelingen.
16. Ook voor de rechtbank zijn dit twee verschillende beoordelingen met een verschillende toetsingsintensiteit. De rechtbank is verplicht om zo nodig ambtshalve vast te stellen dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de rechtbank dient een grondige en een volledige risicotaxatie te verrichten van de gevolgen van de effectuering van het overdrachtsbesluit tijdens en na de overdracht. Als het gaat om de vraag of verweerder een asielaanvraag onverplicht zal behandelen, is het allereerst aan verweerder om na te gaan of de aangedragen feiten en omstandigheden leiden tot het toepassen van het door verweerder geformuleerde beleid. De rechter is in zijn beoordeling in zekere zin beperkt omdat de rechter niet op de stoel van het bestuursorgaan mag gaan zitten en de rechter dus, in beginsel, geen oordeel velt over of het beleid moet worden toegepast in die zin dat gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. De rechter kan dus, in beginsel, niet zeggen dat verweerder dit wel moet doen en de rechter kan ook niet zeggen, ook al heeft verweerder dit niet zorgvuldig onderzocht of deugdelijk gemotiveerd, dat verweerder dit niet hoeft te doen. Verweerder moet zijn eigen beslissing en besluit immers voorbereiden en motiveren.
Het is dus ook niet aan de rechter om te bepalen welke feiten en omstandigheden verweerder bij deze (deel)beslissing moet betrekken. Dat is ook niet goed mogelijk omdat verweerder niet kenbaar heeft gemaakt voor derden, waaronder rechters, wanneer hij een overdracht van onevenredige hardheid vindt getuigen. In dit opzicht heeft de rechter een meer controlerende taak die er uit bestaat dat de rechtbank in dit kader beoordeelt of verweerder het samenstel van alle door eiser aangedragen feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken en gewogen bij de beslissing of hij op grond van zijn beleid aanleiding ziet om de asielaanvraag te behandelen, terwijl een andere lidstaat verantwoordelijk is. Uitsluitend indien de rechter vervolgens tot de conclusie komt dat de uitkomst van die weging onredelijk is, en dit zal nu juist vanwege dit wezenlijk andere beoordelingskader hoogstzelden het geval zijn, zal de rechter oordelen dat verweerder gebruik moet maken van zijn bevoegdheid en moet afzien van de overdracht omdat de beslissing dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt onredelijk is.
17. De vraag welke feiten en omstandigheden verweerder moet betrekken bij zijn beoordeling of zijn beleid waarin hij kenbaar heeft gemaakt in welke situaties hij asielaanvragen onverplicht behandelt van toepassing is, laat zich eenvoudig beantwoorden. Dat zijn namelijk
alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden en wel bezien in onderlinge samenhang. Indien hiervoor een beperking geldt of indien verweerder op voorhand reeds zou menen dat bepaalde situaties nooit tot gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid zal leiden, is het aan verweerder om dit in zijn beleid vast te leggen zodat dit voor derden duidelijk is. In dat geval is de rechter ook in staat en wel bevoegd om te beslissen welke feiten en omstandigheden relevant zijn en door verweerder wel en niet moeten worden betrokken bij zijn (deel)beslissing of afziet van de overdracht en de asielaanvraag zal behandelen.
De rechtbank wijst ten aanzien van de verschillende beoordelingskaders als het gaat om interstatelijk vertrouwen en de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen, naar de recent verschenen annotatie van mr. M. Venderbos (AB 2025/48-49).
18. Eiser heeft zijn standpunt dat de overdracht aan Denemarken van onevenredige hardheid getuigt, onderbouwd door te verklaren dat hij na een overval in zijn woning niet is geholpen door de politie, dat hij niet de juiste medische zorg heeft gehad, dat dit alles te maken heeft met racisme en dat hij ook in het openbaar vervoer is geconfronteerd met racisme. Eiser heeft kort voor de zitting, uitsluitend in het vovo-dossier, stukken geplaatst die zijn verklaringen over de woningoverval en het niet handelen van de politie en over racisme in de Deense samenleving ondersteunen. Eiser heeft verklaard dat hij door zijn ervaringen in Denemarken en door het racisme angstig is om naar Denemarken terug te keren. De rechtbank begrijpt dit best, zoals ook ter zitting tegen eiser uitgesproken. De rechtbank overweegt echter dat verweerder voldoende heeft uitgelegd waarom hij in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding ziet om gebruik te maken van zijn bevoegdheid. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser in zijn beroepsgronden in wezen enkel herhaalt wat hij in de zienswijze ook al naar voren heeft gebracht en dat verweerder in de kort voor de zitting aangedragen informatie geen aanleiding heeft hoeven zien om alsnog de asielaanvraag te behandelen. De rechtbank vindt deze beslissing van verweerder niet onredelijk. Eiser heeft in Denemarken gestudeerd, heeft Denemarken verlaten vanwege confrontaties met racisme, wat op zichzelf beschouwd ernstig is, en wil thans asiel aanvragen. Het is niet onevenredig hard om eiser over te dragen aan Denemarken en het is niet onredelijk van verweerder om van eiser te vergen dat hij zijn verzoek om internationale bescherming bij de Deense autoriteiten indient. Dat eiser, gedurende de asielprocedure en, indien hij een status krijgt, na statusverlening in een samenleving terecht komt waar dagelijks racistische incidenten plaatsvinden, is zonder meer angstig in het algemeen en voor eiser in het bijzonder omdat dit hem persoonlijk zal raken, maar betekent niet dat verweerder hem daarom moet toestaan om zijn asielprocedure in Nederland te doorlopen.
19. De rechtbank verklaart het beroep dus ongegrond, zodat verweerder bevoegd is om eiser over te dragen aan Denemarken. De rechtbank wijst verweerder in dit kader op het uitdrukkelijk door eiser in de zienswijze gedane verzoek om hem een termijn te geven om zelfstandig terug te kunnen keren naar Denemarken in plaats van hem gecontroleerd over te dragen. De rechtbank spreekt geen proceskostenveroordeling uit omdat het beroep ongegrond is.