In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 19 februari 2025 een vonnis uitgesproken in een burenrechtelijke kwestie. De zaak betreft de grensbepaling tussen twee percelen, waarbij partijen in conventie en reconventie vorderingen hebben ingediend. De eisende partijen, aangeduid als [naam 1] c.s., hebben een verklaring voor recht gevraagd over de erfgrens, terwijl de gedaagde partijen, [naam 3] c.s., hun eis hebben gewijzigd en ook een subsidiaire vordering hebben ingediend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 oktober 2024 geoordeeld dat geen van de partijen voldoende bewijs heeft geleverd voor hun stellingen over de erfgrens. In het huidige vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de erfgrens moet worden bepaald op basis van artikel 5:47 BW, waarbij de belangen van beide buren in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft de erfgrens vastgesteld zoals aangeduid door de firma [naam 5] in een eerder overgelegde e-mail en tekening. Tevens is bepaald dat beide partijen moeten meewerken aan een grensaanwijzing door het Kadaster en dat zij de kosten daarvan gezamenlijk moeten dragen. De rechtbank heeft verder vorderingen van beide partijen toegewezen en afgewezen, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.