ECLI:NL:RBDHA:2025:2477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.28710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die ertoe strekt dat zij niet wordt uitgezet totdat op haar bezwaar is beslist. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De minister heeft in een brief laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat verzoekster niet uitgezet dient te worden, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitzetting van verzoekster verboden is tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is op 29 januari 2025 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28710
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die ertoe strekt dat verzoekster niet wordt uitgezet totdat op het bezwaar is beslist.
1.1.
Met het besluit van 17 juli 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoekster om haar uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
1.2.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Over het griffierecht
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen
van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De voorzieningenrechter stelt op basis van de bij het verzoek overgelegde eigen verklaring over de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat verzoekster aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Verzoekster hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan onder meer als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De minister heeft in een brief van 19 december 2024 laten weten dat zij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Nu partijen het er over eens zijn dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt de minister verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.
S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.