In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die ertoe strekt dat zij niet wordt uitgezet totdat op haar bezwaar is beslist. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De minister heeft in een brief laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat verzoekster niet uitgezet dient te worden, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitzetting van verzoekster verboden is tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is op 29 januari 2025 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.