ECLI:NL:RBDHA:2025:24725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
09-159799-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor roekeloos rijgedrag met letsel tot gevolg

Op 23 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die op 4 mei 2024 betrokken was bij een verkeersongeval in Alphen aan den Rijn. De verdachte reed met een snelheid tussen de 102 en 124 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/u was toegestaan. Tijdens het rijden was het regenachtig en had de verdachte onvoldoende profiel op zijn achterbanden. Door deze roekeloze rijstijl raakte de verdachte in een slip en botste tegen een stilstaande auto, waarbij twee inzittenden, waaronder een zwangere vrouw, zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat resulteerde in een veroordeling voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken op, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09-159799-24
Datum uitspraak: 23 december 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 11 december 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. S.R.C. Polderman en de raadsman van de verdachte is mr. C. Jonker te Haarlem. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant voor de beslissing van de rechtbank – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat van roekeloosheid aan de zijde van de verdachte geen sprake is. De verdachte erkent dat hij de maximumsnelheid heeft overschreden, maar dat is de enige verkeersregel die hij heeft overtreden. Deze enkele gedraging, die bovendien niet gedurende langere tijd plaatsvond, is niet voldoende om te spreken van roekeloos rijgedrag. Volgens de verdediging is niet vast komen te staan dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen uit van de volgende toedracht.
Op zaterdag 4 mei 2024 omstreeks 17:59 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Oranje Nassausingel ter hoogte van de kruising met de Korenmolen gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Alphen aan den Rijn. De verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto (een BMW). De verdachte reed op de Oranje Nassausingel richting de Willem de Zwijgerlaan. De verdachte was voornemens om rechtdoor te rijden, maar raakte in een slip enkele tientallen meters voor de kruising met de Korenmolen. De verdachte kreeg zijn voertuig niet meer onder controle en reed met hoge snelheid tegen het voertuig van [naam 1] . De verdachte had drie medepassagiers waaronder [naam 2] . Door het ongeval hebben [naam 1] en [naam 2] lichamelijk letsel opgelopen.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zeer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dat [naam 1] en [naam 2] als gevolg van het ongeval (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen lijdt op grond van de letselverklaringen geen twijfel. [naam 1] , die op het moment van het ongeluk ongeveer zes maanden zwanger was, heeft een scheurwond op het achterhoofd, een zwelling aan de linkerzijde van het hoofd en een hersenschudding opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de volledige herstelperiode van een hersenschudding minstens een aantal weken behelst. Haar letsel moet dan ook worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [naam 2] heeft een dubbele botbreuk in het rechter enkelgewricht opgelopen. Voor de breuk is [naam 2] twaalf dagen na het ongeval geopereerd om de breuk van de enkel met schroeven vast te zetten. Zijn letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn
gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het
gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern
om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die
zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake
is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het
gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de
maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en is vanwege de weersomstandigheden in een slip geraakt. Daaraan heeft bijgedragen dat er onvoldoende profiel op beide achterbanden zat. Het ontstaan van het ongeval is toe te rekenen aan (de snelheidsovertreding van) de verdachte.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een
schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in
verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste
geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van deze zwaarste vorm van schuld sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft
de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan
willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, dat de strafbepaling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag
dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in
ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar
was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft
overschreden. Op het moment van het ongeluk werd er een snelheid van 102 kilometer per uur (hierna: km/u) geregistreerd terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u was toegestaan. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en ernst van de overtreding in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om meerdere gedragingen, waarbij het zwaartepunt met name ligt op één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 102 tot 124 km/u, waar maximaal 50 km/u was toegestaan. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de snelheid van de verdachte vlak voor de botsing meer dan twee keer de daar toegestane snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge en gevaarlijke snelheid en een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid. Daarnaast had de verdachte het gaspedaal tot 2 seconden voor het ongeval nog voor 99 % ingedrukt en begon de verdachte pas met remmen op 0,5 seconden voor het ongeval. De rechtbank betrekt bij haar oordeel of sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels eveneens de omstandigheden dat het rijgedrag van de verdachte plaatsvond binnen de bebouwde kom op een kruising waar het verkeer slechts deels wordt geregeld door verkeerslichten en op een moment van de dag dat er doorgaans veel andere verkeersdeelnemers op de weg zijn. Daarnaast reed de verdachte met twee achterbanden met onvoldoende profilering en de verdachte was met dit gegeven bekend. Ook was het regenachtig. Het rijden met de voormelde hoge snelheid onder deze omstandigheden rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de
verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de
vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze
werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw
worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang
bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de
verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom op een tijdstip waarop veel verkeer zich op de weg bevindt en ondanks het naderen van een kruising blijven doorrijden met te hoge snelheid, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank naast de aanzienlijke snelheidsovertreding, ook het feit dat de verdachte doelbewust is gaan rijden wetende dat zijn achterbanden nauwelijks profiel bevatten.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie
ontstaat door het onder genoemde omstandigheden veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [naam 1] letsel heeft opgelopen waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het voorgaande maakt dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval; er is sprake geweest van roekeloosheid.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij, op 4 mei 2024 te Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Oranje Nassausingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te handelen als volgt:
verdachte
-
isterwijl het regenachtig was en
-
isterwijl de linker en rechter achterband van zijn, verdachtes, voertuig niet voldeden aan de wettelijke eisen ten aanzien van de profilering,
-
ismet een zeer hoge snelheid, te weten tussen de 102 en 124 kilometer per uur, al rijdend op de Oranje Nassausingel de kruising met de Korenmolen genaderd,
- heeft zijn, verdachtes, voertuig onvoldoende onder controle gehouden, waardoor het voertuig in een slip is geraakt,
- heeft onvoldoende en niet tijdig afgeremd en heeft zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- is vervolgens tegen een zich op die Oranje Nassausingel bevindende stilstaande
personenauto gebotst,
waardoor een ander (genaamd [naam 2]
)zwaar lichamelijk letsel
werd toegebracht,te weten:
- een dubbele botbreuk in het rechter enkelgewricht en
een ander, genaamd ([naam 1] )
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten:
- een hersenschudding en scheurwond in het achterhoofd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting tot het meewerken aan de begeleiding door een coach;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs is ingenomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte enorm veel spijt heeft van zijn handelen. De verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft om beter om te gaan met zijn spanningsbehoefte en het maken van verantwoorde keuzes. Hij staat volledig open voor begeleiding, behandeling en toezicht, wil leren van zijn fouten en bouwen aan een betere toekomst. Verzocht wordt om een voorwaardelijke straf of deels voorwaardelijke rij-ontzegging op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 4 mei 2024 met zeer hoge snelheid, namelijk 102 tot 124 km/u waar 50 km/u was toegestaan, een kruising genaderd en vervolgens op die kruising een andere auto geraakt. De bestuurster van de auto, mevrouw [naam 1] die op dat moment ongeveer 6 maanden zwanger was, heeft hierbij letsel opgelopen. Eén van de passagiers, [naam 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Door met zo’n snelheid te rijden, terwijl het regende en wetende dat de achterbanden nauwelijks profiel hadden, heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De gevolgen van de botsing hadden velen malen erger kunnen zijn. Er mag van geluk worden gesproken dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte na dit ongeluk nogmaals is aangehouden voor te hard rijden, ondanks dat hij extra rijlessen heeft gevolgd, en vraagt zich af of de verdachte de ernst van zijn handelen en het gevaar dat hij daarmee voor anderen heeft veroorzaakt wel goed inziet.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 november 2025, waaruit blijkt dat hij eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor een overtreding in het verkeer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 15 juli 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte inzicht laat zien over zijn rijgedrag maar dat hij anderzijds ook laat zien dat hij bewust risico's neemt om aan zijn "kick" te voldoen. Het rijden met een bandenprofiel van 0,1 millimeter in de regen met hoge snelheid met een auto die van 0 naar 100 kan gaan in 4,5 seconden, zonder hierbij de gevaren voor zijn mede weggebruikers in acht te nemen toont aan dat de verdachte niet in staat is om gevaren reëel in te schatten. Hier speelt zijn leeftijd een rol in. De verdachte heeft onderwijs gevolgd, heeft sociaal verantwoorde ambities, een pro sociaal netwerk en woont thuis met ouders die hem ondersteunen. Maar vanuit de informatie van de moeder wordt duidelijk dat thuis niet in wordt gezien welk risicovol gedrag de verdachte vertoont. De vrienden die als medepassagiers hebben meegereden op de bewuste dag hebben de verdachte niet ervan kunnen overtuigen om rustig te gaan rijden.
Er zijn zorgen over zijn responsiviteit. De verdachte zegt te hebben geleerd van het ongeval, maar is in de tussentijd nogmaals aangehouden voor te hard rijden. Indien de verdachte wordt veroordeeld vindt de reclassering het nodig om het recidiverisico te verkleinen door een coachingstraject in te zetten om inzichtelijk te krijgen welk risicovol gedrag de verdachte vertoont, hem hier bewust van te maken en te zoeken naar een andere, gezonde en veilige vorm die kan voldoen aan zijn spanningsbehoefte. Daarnaast kan de verdachte worden ondersteund in de gevolgen die een (mogelijke) veroordeling voor hem zal hebben op financieel en op loopbaangebied en moet er aandacht worden geschonken aan vergroting van de beïnvloeding van ouders op de verdachte.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte schat risico's van eigen handelen slecht in, handelt impulsief en is beperkt in zijn openheid van zaken naar ouders. Daarom is een systeemgerichte benadering van toepassing.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
Volgens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij 19 jaar oud was. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen. De verdachte schat risico’s van zijn eigen handelen slecht in, handelt impulsief en is beperkt in zijn openheid van zaken naar zijn ouders. Een systeemgerichte benadering is van toepassing.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Gezien de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat dit in pedagogisch opzicht niet wenselijk is. In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie opleggen en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken. Aan de voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte zich zal melden bij de jeugdreclassering en dat hij moet meewerken aan de begeleiding van een coach.
De rechtbank is tevens van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend is. Gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank een langere rijontzegging aan de orde dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal deze ontzegging deels voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals de verkeersregels te overtreden. De rechtbank zal een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden opleggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat deze jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach van [instelling] of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat de veroordeelde in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen, rechter,
en mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2025.