ECLI:NL:RBDHA:2025:2468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/09/679248 / JE RK 25-162 en C/09/679589 / JE RK 25-202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 6 februari 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling en opvoedsituatie van de minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter heeft eerder op 4 februari 2025 een spoedvoorziening getroffen, waarbij de minderjarige tijdelijk bij de vader is geplaatst na een incident waarbij de moeder de vader aanviel. De moeder heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling niet erkend en heeft geweigerd mee te werken aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, die onder andere lijdt aan morbide obesitas en een spraak- en taalontwikkelingsachterstand, niet zijn afgenomen. De moeder heeft de opvoeding van de minderjarige in een onhygiënische omgeving niet verbeterd en heeft het contact tussen de minderjarige en de vader belemmerd. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 4 februari 2026 en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen tot 4 augustus 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers:
I: C/09/679248 / JE RK 25-162
II: C/09/679589 / JE RK 25-202
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over:
I.
een verlenging van de ondertoezichtstelling;
II.
een machtiging tot uithuisplaatsing (na een spoedvoorziening)
in de zaak naar aanleiding van de respectievelijk op
27 januari 2025 (I) en 5 februari 2025 (II) ingekomen verzoekschriften van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de minderjarige.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. E.M. Kooij te Noordwijkerhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 4 februari 2025 heeft mr. J.C. van den Dries, kinderrechter in deze rechtbank middels een spoedvoorziening beslist dat:
  • de gecertificeerde instelling gemachtigd is de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 5 februari 2025 tot 10 februari 2025;
  • deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad is;
  • de behandeling van het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot de zitting van 6 februari 2025 om 16:00 uur.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift (I) met bijlagen, ontvangen op 27 januari 2025;
  • de beschikking van 5 februari 2025, en de hierin benoemde stukken.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en J.M. van der Boom, tolk in de Portugese taal;
- [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De minderjarige is erkend door de vader.
2.2.
De vader is bij beschikking van 7 maart 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank gezamenlijk met de moeder belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
De minderjarige verblijft bij de vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 februari 2024 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 10 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn in het afgelopen jaar niet afgenomen. Er is nog steeds sprake van een spraak- en taalontwikkelingsachterstand, het gewicht van de minderjarige is opnieuw gestegen terwijl er op het moment van de vorige zitting al morbide obesitas was geconstateerd en er zijn nog steeds ernstige zorgen over de opvoed- en thuissituatie van de minderjarige. De moeder (h)erkent de zorgen niet, lijkt overbelast en werkt aan noodzakelijke hulpverlening, zoals ASH of een gezinsopname, niet mee. Ook heeft de moeder de opdracht gekregen van de woningbouw dat zij haar huis en haar tuin moet opruimen, wat de moeder weigert. Door de vervuiling van het huis en de tuin, is er sprake van ongedierte en zijn er klachten van de omwonenden. De volgende stap van de woningbouw is een rechtszaak aanspannen tegen de moeder via haar bewindvoerder, wat erin kan resulteren dat de moeder en de minderjarige hun huis zullen verliezen. Het huis staat hiernaast overvol en is onhygiënisch. De minderjarige heeft geen eigen kamer, slaapt met zijn moeder op een tweepersoonsmatras en de moeder geeft hem nog borstvoeding. De minderjarige wordt verder wekelijks afgemeld voor school door de moeder. Hierdoor mist hij educatie en samen spelen met andere kinderen en het werken aan zijn taal-spraakontwikkeling, wat essentieel is voor zijn ontwikkeling. Ook is de moeder te beschermend en te behoudend, waardoor de minderjarige onvoldoende ontwikkelkansen krijgt. Het baart de gecertificeerde instelling tevens zorgen dat de moeder het contact tussen de minderjarige en de vader volledig stop heeft gezet. De vader heeft bij beschikking van 7 maart 2024 het ouderlijk gezag verkregen, waardoor beide ouders nu gezag hebben, en er is een zorgregeling vastgesteld. De moeder weigert hieraan mee te werken. Omdat de vader graag structureel een rol wil spelen als opvoeder, de gecertificeerde instelling een goede samenwerking met de vader heeft, en er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader, is er gepoogd de omgangsmomenten opnieuw op te starten. Het eerste onbegeleide omgangsmoment zou plaatsvinden op 4 februari 2025, waarbij de vader de minderjarige uit school zou halen. Er heeft op school een geweldsincident plaatsgevonden waarbij de moeder de vader fysiek heeft aangevallen met keien in haar tas en de auto van de vader heeft vernield. De politie heeft moeten ingrijpen en de moeder is gearresteerd. De gecertificeerde instelling is van mening dat het in het belang is van de minderjarige dat hij een opvoeder heeft die te allen tijde emotioneel beschikbaar is en hem in de basale verzorging en emotionele verzorging tegemoet kan komen in zijn behoeften. Hij heeft een opvoedingsomgeving nodig waarin hij van beide ouders mag houden, er positief wordt gesproken over de andere ouder, en waarin hem structuur, voorspelbaarheid, veiligheid en warmte wordt geboden. De minderjarige moet ruimte krijgen en gestimuleerd worden om zich te ontwikkelen. Na het incident van 4 februari 2025 en doordat de moeder tot op heden weigert een samenwerking aan te gaan met de gecertificeerde instelling, niet de aanpassingen maakt om de minderjarige de opvoedomgeving te geven die hij nodig heeft en weigert mee te werken aan het contact tussen de minderjarige en zijn vader, is de gecertificeerde instelling van mening dat het niet in het belang is van de minderjarige dat hij bij de moeder verblijft. De gecertificeerde instelling vindt het noodzakelijk dat de vader een rol krijgt in de opvoeding van de minderjarige en de minderjarige is veilig bij hem. De vader wil graag meewerken met de aangeboden hulpverlening en er zal opvoedondersteuning vanuit Cardea bij hem worden ingezet. Het is nu dan ook in het belang van minderjarige dat hij bij zijn vader zal verblijven. De gecertificeerde instelling acht het daarom noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zodat er zicht blijft op de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzakelijke hulpverlening voor hem kan worden ingezet, en dat er een machtiging wordt uitgesproken om de minderjarige bij zijn vader te plaatsen. Wanneer wordt vastgesteld dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige op een veilige wijze kan plaatsvinden en hier goede afspraken en voorwaarden over zijn vastgesteld, zal dit kunnen worden opgestart.

4.De standpunten

4.1.
Er is namens de moeder ter zitting naar voren gebracht dat de moeder de zorgen in de stukken niet volledig herkent, maar dat een verlenging van de ondertoezichtstelling wel invoelbaar is. De moeder heeft een andere zienswijze dan hoe de zorgen worden weergegeven. De spullen in haar huis gebruikt ze om met de minderjarige te spelen en te knutselen. De gebruikte slaapvorm werkt voor haar en de minderjarige en is veilig voor hem. Ook is de moeder sinds december gestopt met het geven van borstvoeding. Er is geen sprake van ongedierte in de woning waar de minderjarige mee in aanraking zou kunnen komen. De moeder werkt verder wel mee aan de hulpverlening. De minderjarige gaat naar de diëtist en een logopedist. De moeder voelt zich niet gehoord, en heeft het gevoel dat zij wordt geforceerd mee te bewegen met de wensen van de jeugdbeschermer en de vader, en dat er alleen op haar thuis- en opvoedsituatie wordt gefocust, en niet op die van de vader. De moeder wilde niet dat de minderjarige met de vader mee zou gaan, omdat de minderjarige zonder gordel en zonder kinderstoeltje bij de vader in de auto zou zitten. Ook is de woning van de vader onhygiënisch, is de slaapkamer van de minderjarige al een lange tijd niet klaar en heeft de moeder zorgen over het fokken van slangen door de vader. Hiernaast wijkt het strafrechtelijk onderzoek naar het incident van 4 februari 2025 af van hetgeen er in de stukken en door de vader en de gecertificeerde instelling wordt geschetst. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich slechts op een vernieling van een auto en niet op een mishandeling. De moeder is van mening dat het verzoek tot de uithuisplaatsing van de minderjarige dient te worden afgewezen. De moeder kan hem een veilige opvoeding bieden. De vader en de minderjarige hebben lange tijd geen contact gehad en de minderjarige heeft nog nooit bij de vader geslapen, dus er is geen duidelijkheid over hoe de opvoedsituatie van de minderjarige bij de vader zou zijn. Wanneer de uithuisplaatsing wel wordt toegewezen, is het noodzakelijk dat er zo snel mogelijk omgang tot stand komt tussen de minderjarige en de moeder.
4.2.
De vader heeft ingestemd met de verzoeken. De vader wil graag de zorg dragen voor de minderjarige en het gaat goed met hem bij de vader. De vader heeft een goede samenwerking met de gecertificeerde instelling en hij is bereid mee te werken met alle noodzakelijke hulpverlening. De vader is van mening dat de minderjarige recht heeft op contact met beide ouders, en wil dus ook graag meewerken aan het contact en de omgang tussen de moeder en de minderjarige.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat de zorgen over de ontwikkeling en de opvoedsituatie van de minderjarige in het afgelopen jaar niet zijn afgenomen, maar juist zijn toegenomen. De minderjarige is een vijfjarig jongetje die nog volledig afhankelijk is van zijn opvoeder voor sturing, begrenzing en stimulering van zijn ontwikkeling. De minderjarige woonde in een zeer onhygiënische woning, sliep op een matras met zijn moeder, kreeg nog borstvoeding en heeft morbide obesitas. Hiernaast werd de minderjarige regelmatig ziekgemeld, waardoor er sprake is van een spraak- en taalontwikkelingsachterstand en hij essentiële tijd met zijn leeftijdsgenootjes miste. De moeder weigert al lange tijd de hulpverlening en een samenwerking met de gecertificeerde instelling. Ook weigert de moeder het contact tussen de minderjarige en zijn vader, waardoor de minderjarige en de vader elkaar al een lange tijd niet hadden gezien. Deze situatie is geëscaleerd tijdens het incident op 4 februari 2025, omdat de moeder de omgang tussen de vader en de minderjarige wilde tegenhouden. Gelet op de grote zorgen over zowel de fysieke als de emotionele veiligheid van de minderjarige en het feit dat er al een lange periode geen sprake is van vooruitgang in zijn opvoed- en thuissituatie, is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft bij de minderjarige. De jeugdbeschermer kan zicht houden op de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzakelijke hulpverlening inzetten.
5.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. [1]
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.5.
Op 4 februari 2025 is de minderjarige na het incident op het schoolplein met spoed bij de vader geplaatst, omdat de moeder gearresteerd was en omdat het nog niet duidelijk was wanneer de moeder weer thuis zou komen. De kinderrechter is van oordeel dat door de grote en langdurige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de minderjarige bij de moeder thuis, en door de geuite zorgen van de gecertificeerde instelling dat de moeder zich met de minderjarige zal onttrekken wanneer de machtiging wordt afgewezen, het nu in het belang is van de minderjarige dat hij veilig is en tot rust komt. Hoewel er nog weinig duidelijkheid is over de opvoedsituatie van de minderjarige bij de vader omdat de minderjarige hier nog niet eerder heeft geslapen en omdat het contact tussen hen pas recent is hervat, zijn er bij de gecertificeerde instelling geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader en heeft de vader toegezegd mee te zullen werken met de opvoedondersteuning van Cardea. Hierdoor zal er voldoende zicht kunnen blijven op hoe de minderjarige zich bij de vader ontwikkelt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang is van de minderjarige dat hij bij zijn vader kan blijven, zodat hij weer kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter geeft hierbij echter wel mee dat wanneer het veilig is voor de minderjarige en alle betrokkenen, en er goede voorwaarden zijn opgesteld, er zo spoedig mogelijk moet worden toegewerkt naar het hervatten van het contact tussen de moeder en de minderjarige. Het is hierbij noodzakelijk dat de moeder en de vader in het belang van de minderjarige hun eigen gevoelens en ideeën over de andere ouder opzij zetten, zodat beide opvoeders een rol kunnen spelen in het leven van de minderjarige.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige tot 4 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader met gezag tot 4 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025 door mr. P. de Haan, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 19 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.