ECLI:NL:RBDHA:2025:2466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL 24.5341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van Nigeriaanse verzoekers met betrekking tot verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 februari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van Nigeriaanse verzoekers om een voorlopige voorziening. De verzoekers, die een verblijfsvergunning hebben aangevraagd op basis van het uitoefenen van privéleven volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 5 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De rechter besluit dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die de verzoekers hebben ontvangen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5341

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekers],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [vnummer],
en haar minderjarige kinderen

[verzoekers]

geboren op [geboortedatum],

[verzoekers],

geboren op [geboortedatum],
allen van Nigeriaanse nationaliteit
hierna te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening.
1.1
Bij besluit van 9 februari 2024 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoekers om verlening van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘uitoefenen privéleven op grond van artikel 8 EVRM’ afgewezen.
1.2
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat verzoekers het besluit op het bezwaar in Nederland mogen afwachten.
1.3
De minister heeft op 5 februari 2025 per brief laten weten zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Nu de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om dit verzoek toe te wijzen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen in die zin dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekers en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van € 907-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.