In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 februari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van Nigeriaanse verzoekers om een voorlopige voorziening. De verzoekers, die een verblijfsvergunning hebben aangevraagd op basis van het uitoefenen van privéleven volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 5 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De rechter besluit dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die de verzoekers hebben ontvangen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.