ECLI:NL:RBDHA:2025:24546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
AWB 25/14062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders en de afwijzing van een verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden beoordeeld. Eiseres, een Surinaamse oud-Nederlander, had haar aanvraag ingediend op basis van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders, die is ingesteld om een verblijfsregeling te bieden aan een specifieke groep Surinamers die als gevolg van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van deze regeling, waaronder een verblijfsduur van ten minste tien jaar in Nederland en het overleggen van een burgemeestersverklaring. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden van de regeling rechtmatig zijn en dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres had ook aangevoerd dat de voorwaarden in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank volgt deze argumenten niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/14062

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. [1]
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 maart 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2025 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, mr. H.H.R. Bruggeman, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is de achtergrond van deze zaak?
2. In 1975 is Suriname onafhankelijk geworden en is er tussen Suriname en Nederland een verdrag gesloten om de nationaliteitsaspecten van deze onafhankelijkheid te regelen: de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (hierna: de Toescheidingsovereenkomst). Kort samengevat kreeg ieder persoon die in Suriname was geboren en als meerderjarige in Suriname woonde, de Surinaamse nationaliteit. Als iemand zich ten tijde van de Toescheidingsovereenkomst in Nederland bevond, behield diegene de Nederlandse nationaliteit. Kinderen volgden in de nationaliteit van hun vader, tenzij zij met hun moeder buiten Suriname verbleven.
Op 25 juni 2024 heeft de Tweede Kamer een motie van het Kamerlid Bontenbal aangenomen waarin de regering wordt verzocht een verblijfsregeling vast te stellen voor een beperkte groep ongedocumenteerde Surinamers die voor 1975 zijn geboren en op dat moment lange tijd in Nederland verblijven. [2] Ter uitvoering van deze motie is de Tijdelijke regeling voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan langdurig in Nederland verblijvende Surinaamse vreemdelingen, die als gevolg van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 de Nederlandse nationaliteit van rechtswege zijn kwijtgeraakt (hierna: de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders), vastgesteld. Op grond van deze regeling kan een afgebakende groep oudere Surinamers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. De regeling is van toepassing op Surinamers die: a) voor 1975 Nederlander zijn geweest en het Nederlanderschap als gevolg van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname hebben verloren; b) voorafgaand aan 1 januari 2025 een minimale en aaneengesloten verblijfsduur in Nederland hebben gehad van tien jaar, zoals vastgelegd in een burgemeestersverklaring, afgegeven door de gemeente Amsterdam; c) hun identiteit aantonen door het bezit van een geldig identiteitsbewijs, paspoort, een verklaring van nationaliteit of bewijs van voormalig Nederlanderschap; en d) binnen de periode van tien jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag niet zijn veroordeeld voor een misdrijf. [3] In het beleid staat verder dat de Surinaamse vreemdeling die meent in aanmerking te komen voor de regeling, zich eerst meldt bij het Amsterdams Solidariteits Komitee Vluchtelingen (hierna: ASKV). [4] Ook is in het beleid opgenomen dat de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze regeling, vrijgesteld wordt van het vereiste in bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Tot slot is in het beleid opgenomen dat verweerder de aanvraag onverkort afwijst als de vreemdeling zonder tussenkomst van het ASKV bij de IND een aanvraag heeft ingediend of de aanvraag niet is voorzien van een burgemeestersverklaring. [5]
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres heeft op 14 februari 2025 een aanvraag gedaan voor een reguliere verblijfsvergunning ‘humanitair niet-tijdelijk’ op grond van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders.
4. Het is niet in geschil dat, zoals verweerder heeft vastgesteld, eiseres niet voldoet aan alle voorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders, omdat zij ten eerste niet tien jaar voorafgaand aan 1 januari 2025 in Nederland heeft verbleven. Daarnaast heeft eiseres niet de vereiste burgemeestersverklaring overgelegd. Ook heeft eiseres haar aanvraag niet ingediend door tussenkomst van het ASKV. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van voormelde regeling, is zij niet vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet beschikt over een geldige mvv. [6]
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte geen vrijstelling verleend van het mvv-vereiste. Het is inconsistent om de aanvraag in behandeling te nemen zonder leges te heffen, maar vervolgens de toegang tot de regeling te blokkeren met het mvv-vereiste. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ook is het in strijd met het vertrouwensbeginsel, want eiseres mocht erop vertrouwen dat zij onder de regeling viel doordat verweerder geen leges heeft geheven.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de tienjaarstermijn gehanteerd als harde uitsluitingsgrond. Door de tienjaarstermijn te hanteren, wordt de parlementaire opdracht van de motie Bontenbal, die ten grondslag lag aan de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders, uitgehold. Het doel van de motie was rechtsherstel voor de mensen die door de Toescheidingsovereenkomst in 1975 de Nederlandse nationaliteit zijn kwijtgeraakt. Het standpunt van verweerder dat een lange verblijfsduur in Nederland essentieel is voor het behoren tot de doelgroep van de regeling, is in strijd met de ratio van rechtsherstel. Daarnaast is het hanteren van de tienjaarstermijn ook onevenredig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het onrecht dat hersteld moet worden, namelijk het verlies van het Nederlanderschap door de Toescheidingsovereenkomst, trof immers alle Surinaamse oud-Nederlanders ongeacht hun verblijfsduur in Nederland.
Verder is de voorwaarde van een burgemeestersverklaring niet in de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders opgenomen en heeft deze geen wettelijke basis, waardoor het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel worden geschonden. De koppeling van de burgemeestersverklaring aan de tienjaarstermijn leidt tot een vicieuze cirkel, wat in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Verweerder stelt daarnaast ten onrechte dat aanvragen alleen via het ASKV kunnen worden ingediend. Een ieder heeft het recht om een aanvraag rechtstreeks bij het bevoegde bestuursorgaan in te dienen. De eis van indiening via het ASKV vormt een ongeoorloofde beperking van toegang tot de regeling en moet daarom buiten toepassing blijven.
Het cumulatief tegenwerpen van het mvv-vereiste, de burgemeestersverklaring, de ASKV-route en de tienjaarstermijn, maakt dat eiseres feitelijk geen toegang heeft tot de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders. Dat is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Verder heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar. Verweerder had het bezwaar niet kennelijk ongegrond mogen verklaren, want het bezwaar bevatte fundamentele rechtsvragen die niet op voorhand kansloos waren.
Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres erop gewezen dat zij een verzoek op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) heeft ingediend bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierbij is verzocht om openbaarmaking van stukken over de totstandkoming van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders. Op dit verzoek is niet tijdig beslist en eiseres verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het ministerie de onderliggende stukken openbaar moet maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank zal eerst de gronden van eiseres beoordelen die zien op de rechtmatigheid van de voorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders, omdat de beoordeling van deze gronden bepalend zijn voor de vervolgvraag of verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen.

Zijn de voorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders rechtmatig?

7. In artikel 3.51 van het Vb staat beschreven wanneer de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend. Uit het vierde lid van dit artikel volgt dat verweerder deze verblijfsvergunning ook kan verlenen aan bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vreemdelingen. Als categorie in deze zin is in artikel 3.24aa, tweede lid, onder m van het VV aangewezen: vreemdelingen met het verblijfsdoel ‘verblijf als langdurig in Nederland verblijvende Surinaamse vreemdeling’, met de daarbij eerder genoemde voorwaarden.
8. Eiseres heeft de rechtmatigheid van de toepassingsvoorwaarden in haar beroepsgronden bestreden. Algemeen verbindende voorschriften, zoals het VV, kunnen door de rechtbank zonder beperkingen exceptief aan geschreven dan wel ongeschreven hoger recht worden getoetst. [7] Tot het hogere recht waaraan algemeen verbindende voorschriften kunnen worden getoetst behoren onder meer het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal hierna de toepassingsvoorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders toetsen aan deze beginselen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8.1.
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte een tienjaarstermijn hanteert, slaagt niet. Ten eerste is de motie Bontenbal geen hoger recht waaraan de rechtbank de toepassingsvoorwaarden kan toetsen. Moties zijn verzoeken aan de regering, waarbij het aan de regering is of en hoe deze een aangenomen motie uitvoert. Overigens heeft verweerder erop kunnen wijzen dat in de motie tot uitdrukking is gebracht dat de lange duur van het (illegale) verblijf in Nederland, tezamen met andere factoren, tot schrijnende situaties leiden en dat de duur van het (illegale) verblijf juist een wezenlijke factor vormt in de motie. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de ratio van de motie niet heeft onderzocht en gemotiveerd, slaagt gelet hierop ook niet. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat de tienjaarstermijn in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en/of het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank licht dit hierna per beginsel toe.
8.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de toepassing van de tienjaarstermijn onevenredig is. Eiseres heeft hiertoe beargumenteerd dat de regeling rechtsherstel van een historische fout tot doel heeft en dat dit niet afhankelijk gemaakt kan worden van verblijfsduur. De historische fout ziet op het te laat publiceren van de Toescheidingsovereenkomst waardoor veel mensen niet wisten hoe zij het verlies van hun Nederlandse nationaliteit ongedaan konden maken. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is de regeling bedoeld voor een afgebakende doelgroep, namelijk Surinaamse oud-Nederlanders die als gevolg van de Toescheidingsovereenkomst het Nederlanderschap hebben verloren én inmiddels ten minste tien jaar in Nederland verblijven en sterke banden met Nederland hebben. Niet is gebleken dat de regeling tot doel heeft om rechtsherstel te bewerkstelligen voor álle Surinaamse oud-Nederlanders die als gevolg van de Toescheidingsovereenkomst de Nederlandse nationaliteit hebben verloren. De rechtbank begrijpt dat eiseres van mening is dat dit wel het doel van de regeling had moeten zijn, maar dat is een politieke keuze van de minister. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om, in relatie tot de achtergrond van de regeling, aan te nemen dat de tienjaarstermijn onevenredig is.
8.1.2.
Het verbod op discriminatie en het daaraan verbonden gelijkheidsbeginsel volgt uit artikel 14 van het EVRM [8] en artikel 26 van het IVBPR [9] . Om te kunnen vaststellen of sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel, moet de rechtbank eerst vaststellen of er sprake is van gelijke gevallen en of deze gelijke gevallen verschillend worden behandeld. Eiseres beroept zich erop dat het onrecht dat hersteld moet worden, namelijk het verlies van het Nederlanderschap door de Toescheidingsovereenkomst, alle Surinaamse oud-Nederlanders trof en de regeling daarom niet beperkt mag zijn tot Surinaamse oud-Nederlanders met een lange verblijfsduur in Nederland. De rechtbank verwijst naar 8.1.1 waarin zij al heeft vastgesteld dat de regeling niet ziet op rechtsherstel voor alle Surinaamse oud-Nederlanders. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de regeling specifiek ziet op het legaliseren van verblijf van Surinaamse oud-Nederlanders die inmiddels al lang in Nederland verblijven en sterke banden hebben met Nederland, bijvoorbeeld doordat zij hier kinderen en kleinkinderen hebben, en daardoor in schrijnende situaties verkeren. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van andere Surinaamse oud-Nederlanders die het centrum van hun leven in Suriname hebben.
8.2.
De beroepsgrond van eiseres dat de voorwaarde om een burgemeestersverklaring over te leggen geen wettelijke basis heeft, slaagt niet. Deze voorwaarde is opgenomen in artikel 3.24aa, tweede lid, onder m, punt 2, van het VV waarin staat: ‘voorafgaand aan 1 januari 2025 een minimale en aangesloten verblijfsduur in Nederland heeft gehad van tien jaar, zoals vastgelegd in een Burgemeestersverklaring, afgegeven door de gemeente Amsterdam.’ Dat de koppeling van de burgemeestersverklaring met de tienjaarstermijn leidt tot een vicieuze cirkel, volgt de rechtbank niet. Verweerder gebruikt de burgemeestersverklaring om daarmee vast te stellen of iemand daadwerkelijk tien jaar in Nederland verblijft.
9. Concluderend oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat de voorwaarden van een verblijfsduur van ten minste tien jaar voorafgaand aan 1 januari 2025 en de burgemeestersverklaring van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders onrechtmatig zijn. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook mogen beoordelen met toepassing van deze voorwaarden. Nu niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan deze voorwaarden, heeft verweerder dat aan haar mogen tegenwerpen.
10. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiseres over de ASKV-route, omdat de aanvraag van eiseres in dit geval niet enkel is afgewezen omdat zij haar aanvraag niet via het ASKV heeft ingediend. Verweerder heeft op inhoudelijke gronden vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de tienjaarstermijn en daarom terecht geconcludeerd dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders.
Heeft verweerder de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen?
11. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen omdat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. [10] Verweerder heeft Surinaamse vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders vrijgesteld van het mvv-vereiste, maar heeft kunnen vaststellen dat eiseres niet aan de voorwaarden van deze regeling voldoet omdat zij niet tien jaar voorafgaand aan 1 januari 2025 in Nederland heeft verbleven.
11.1.
De beroepsgrond van eiseres dat de toegang wordt geblokkeerd tot de regeling met het tegenwerpen van het mvv-vereiste, slaagt niet. Het mvv-vereiste is aan eiseres tegengeworpen omdat zij niet aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling Surinaamse oud-Nederlanders voldoet, waarmee verweerder dus inhoudelijk aan de regeling zelf heeft getoetst. Het feit dat eiseres niet aan de inhoudelijke voorwaarden voldoet, betekent niet dat zij geen toegang heeft gehad tot de regeling.
11.2.
Het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. De voorwaarden voor het tegenwerpen van het mvv-vereiste staan duidelijk in de wet. Dat eiseres geen leges hoefde te betalen, staat los van de vraag of verweerder de aanvraag mocht afwijzen vanwege het ontbreken van een geldige mvv. Het betalen van leges kan een formele voorwaarde zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag, en zegt nog niets over de inhoudelijke afdoening daarvan. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt gelet hierop dan ook niet.
Hoorplicht
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiseres haar persoonlijke situatie graag had willen toelichten in een hoorzitting, heeft verweerder op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiseres in bezwaar geen nieuwe informatie of gewijzigde individuele omstandigheden heeft aangevoerd.
Woo-verzoek
13. De rechtbank overweegt dat het Woo-verzoek gericht aan het ministerie van Justitie en Veiligheid buiten de reikwijdte van de huidige procedure valt. In deze procedure kan de rechtbank alleen oordelen over het besluit van verweerder, de minister van Asiel en Migratie, van 19 juni 2025. Eiseres kan los van deze procedure een nieuw beroep instellen tegen het niet tijdig beslissen van de minister op haar Woo-verzoek.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond.
15. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, voorzitter, en mr. E.M.A. Vinken en
mr. S.J.L. Crombach, leden, in aanwezigheid van mr.M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb).
2.Kamerstukken II, 2023-2024, 35 749, nr. 13.
3.Artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder m van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV), geldend van 1 januari 2025 tot 1 juli 2025.
4.Paragraaf B9/21 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc).
5.Paragraaf B9/21.2 van de Vc.
6.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
7.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 6.3 en 6.4.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
10.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).